ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 Tabel 1. Aantal meewerkende boerenzoons. 1947 1957 1957 in van 1947 Schouwen-Duiveland 368 250 68 Tholen/St. Philipsland 342 260 76 Zuid-Beveland 1036 740 72 Noord-Beveland 144 90 62 Walcheren 506 500 99 West Zeeusvsch-Vlaanderen 587 430 74 Oost Zeeuwsch-Vlaanderen 959 1030 108 Zeeland 3941 3300 84 nomisch Instituut gehouden enquête in een aantal gemeenten. x) De volks- en beroepstel ling geeft de aantallen per gemeente volledig, doch is elf jaar oud. De woningtellingresulta ten variëren nogal sterk in juistheid per ge meente de telling is voor andere doelein den bestemd geweest en telt niet alle in aanmerking komende zoons. De L.E.I.-enqu- ête2) is slechts in een vijftal Zeeuwse ge meenten gehouden 3). Geen van de ten dienste staande gegevens geeft dus de gewenste op heldering over het aantal zoons, zoals dat nu aanwezig is. In onderstaande tabel 1 is naast het resultaat van de Volks- en Beroepstelling van 1947 het aantal boerenzoons opgenomen, zoals dat op grond van de aanwezige gege vens voor 1957 kan worden geschat. Uit de tabel blijkt, dat in Zeeland het aantal mee werkende boerenzoons is gedaald met 16°/o in tien jaar. De landelijke resultaten van het boerenzoonsonderzoek van het L.E.I. zijn nog niet bekend, doch vermoedelijk is het dalings percentage in Zeeland relatief vrij hoog. Doordat het totale aantal mannelijke be roepspersonen in de landbouw in tien jaar tijd in Zeeland met ongeveer 20 °/o is gedaald, is niettemin het aandeel van de meewerkende zoons in de werkzaamheden gestegen van 13,5 tot 14,5 Het aantal meewerkende boerenzoons is niet gelijk te stellen aan het aantal potentiële op volgers. Een gedeelte van de boerenzoons is immers niet op het ouderlijk bedrijf werk zaam, doch is wel potentieel opvolger. In overeenstemming met andere L.E.I.-onderzoe kingen moet het aantal potentiële opvolgers met 12 °/o worden verhoogd hierdoor4). Bo vendien is dan nog 8 van de boerenzoons in militaire dienst. Anderzijds zijn niet alle meewerkende zoons van plan boer te worden. Niet alleen is een gedeelte van de tijdelijk meewerkende zoons in feite al uit de land bouw afgevloeid, maar bovendien is een aan tal vast meewerkende zoons slechts als rem- placant van broer of arbeider of als tijdelijke goedkope arbeidskracht werkzaam. Stellen we dit aantal op 10 dan vinden we een aan tal opvolgers-boerenzoons van ongeveer 4350 in 1947 en 3650 in 1957. De generatiedruk. HET aantal meewerkende zoons zegt ab soluut erg weinig. In het kader van de opvolgingsproblematiek zullen we het moeten relateren op het aantal boerenbedrij ven. In tabel 2 is het aantal bedrijven volgens de C.B.S.-telling van 1955 weergegeven. Het principe van de vergelijking van op volgingsgegadigden en opvolgingsmogelijkhe den is nu zeer eenvoudig: men vergelijkt per jaar het aantal boerenzoons, dat op een bedrijf wil opvolgen met het aantal vrijkomende be drijven. Het eerste gegeven, het jaarlijks aan tal gegadigden dus, is te vinden door een be paalde opvolgingsleeftijd aan te nemen. Stelt men deze bv. op 30 jaar, dan is jaarlijks 1/is 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 4