ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 2 b) (kolom 6) de meest juiste weergave van de generatiedruk. Over het algemeen geven de cijfers in Zee land een gezond beeld te zien. Behalve in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen is het gene- ratiedrukcijfer overal onder de eenheid. Voor al gezien in het licht van het scheppen van economisch verantwoorde bedrijven is dit een gelukkig verschijnsel, omdat deze cijfers het waarschijnlijk maken, dat de natuurlijke sane ring van de bedrijfsgrootte zoals die sedert 1945 heeft plaatsgevonden, nog zal doorgaan. Het beeld, dat door tabel 3 wordt opgeroe pen, is echter enigszins bedriegelijk om ver schillende redenen. In de eerste plaats blijkt uit kolom 7, dat indien, behalve voor de tuinbouwbedrijven, de minimale bedrijfsgrootte voor een reële opvolgingsmogelijkheid op vijf ha wordt ge steld, de cijfers aanzienlijk ongunstiger wor den. Bovendien wordt dan nog met alle be drijven rekening gehouden, dus ook met die, waarvan op het ogenblik het bedrijfshoofd zijn hoofdberoep niet vindt in het boer zijn. 5) Daar staat tegenover, dat, nog afgezien van de vrijheid, die iedereen heeft om een kleiner bedrijf te exploiteren, met name in de tuin bouw voor bedrijven 5 ha zeker mogelijk heden liggen. De ervaring leert echter, dat op de kleine bedrijven slechts weinig zoons mee werken, zodat de generatiedruk voor de gro tere bedrijven hoger is, dan hier is weerge geven. Het aantal bedrijven van 1-5 ha is van 1947 tot 1955 afgenomen met 29 zo dat het alternatief in de berekening, zonder rekening te houden met deze bedrijven, zeker gerechtvaardigd is. In de tweede plaats geven de cijfers uiter aard slechts een vrij ruwe benadering van de jaarlijkse verhouding van opvolgers en opvol gingsmogelijkheden. Op zichzelf zijn de aan tallen potentiële opvolgers al niet precies be kend; maar bovendien zijn de coëfficiënten 1'i5 en V35 gemiddelden, die per jaar niet precies zullen uitkomen. Een derde reden, waarom aan de waarde der cijfers afbreuk wordt gedaan, is, dat de gebieden in feite te groot zijn voor het be rekenen van generatiedrukcijfers. De relatie tussen boerenzoons en bedrijven is een vrij sterke plaatselijke aangelegenheid en hoewel de weergegeven verhoudingscijfers onmisbaar zijn als indicatie van de opvolgingssituatie, is het dus nuttig de verhoudingscijfers per gemeente te bekijken. Indien we de gemeentelijke cijfers bezien, dan blijkt, dat in 1947 in 28 gemeen ten in Zeeland de generatiedruk =5 1 bedroeg; in 1957 zijn dit ongeveer 23 gemeenten. Hier uit wordt duidelijk, dat de situatie plaatselijk sterk kan verschillen. Zelfs zou, om de situatie geheel te kunnen analyseren, de toestand per bedrijf bekend moeten zijn, hoewel dan weer een te ongun stig beeld zou ontstaan, doordat er wel enige uitwisseling bestaat. Een aanwijzing in de richting van gebrekkige uitwisseling van boe renzoons en vrijkomende bedrijven krijgt men door het aantal zoons boven de normleeftijd (hier 30 jaar) te nemen. Dit aantal is niet pre cies bekend, maar kan op grond van de L.E.I.-enquête op 25 °/o worden geschat. Vol gens de norm is er dus, ondanks de gunstige generatiedruk, een „te veel" aan boerenzoons van bijna 25 (bijna 800 zoons). Een tweede aanwijzing vindt men hierin, dat per 100 be drijven, waarop zoons meewerken, in totaal 125 zoons werkzaam zijn, zodat op een aantal bedrijven 2 of meer zoons meewerken. Tenslotte moet er op worden gewezen, dat het generatiedrukcijfer afhankelijk is van de norm, die men stelt. Neemt men in plaats van de 30-jarige leeftijd 27 jaar als richtleeftijd voor het zelfstandig worden, dan worden de cijfers uit kolom 6 voor Schouwen-Duiveland0,86 Tholen/St. Philipsland 0,74 Zuid-Beveland0,92 Noord-Beveland0,86 Walcheren1,09 West Zeeuwsch-Vlaanderen 0,91 Oost Zeeuwsch-Vlaanderen 1,74 Zeeland1,09 Deze cijfers zijn dus wel veel minder gunstig dan die van tabel 3.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 6