No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
De afvloeiïng.
EEN relatief gering aantal boerenzoons, dat
op het ouderlijke bedrijf meewerkt, zo
als dus in Zeeland bestaat, kan het ge
volg zijn van een gering aantal zoons van 15
jaar en ouder, maar ook van een sterke af
vloeiïng van deze jongeren naar niet-agrari-
sche bedrijfstakken.
De voorlopige uitkomsten van de L.E.I.-
enquête tonen aan, dat van de boerenzoons
van 15 jaar en ouder 45 °/o op het ouderlijk
bedrijf meewerkt 6). Bovendien is 12 werk
zaam als landarbeider en 9 zelfstandig be-
drijfshoofd in land- en tuinbouw. Ongeveer
een derde deel van de boerenzoons heeft dus
een werkkring gevonden buiten de land
bouw. 7) Voor een weinig geïndustrialiseerde
provincie als Zeeland is dit een niet ongunstig
cijfer. Juist in Zaamslag, dus liggend in de
streek, waar de generatiedruk boven de een
heid ligt, is de afvloeiïng uit de landbouw
gering (28 en werken veel zoons op het
ouderlijk bedrijf mee (51 Dit is des te
merkwaardiger, omdat de afvloeiingsmoge
lijkheden juist in oostelijk Zeeuwsch-Vlaande-
ren relatief gunstig zijn. Ongetwijfeld spelen
sociale factoren als weerstanden tegen fabrieks
werk e.d. een rol.
Hoewel de beschikbare cijfers hieromtrent
geen uitsluitsel geven, mag bovendien worden
aangenomen, dat de Zeeuwse agrarische be-
drijfshoofden relatief weinig kinderen hebben.
Beide factoren hebben dus in gelijke richting
gewerkt.
Conclusies.
HET zal uit het bovenstaande duidelijk
zijn geworden, dat op de vraag, hoe de
opvolgingsmogelijkheden in de Zeeuwse
landbouw zich verhouden tot het aantal ge
gadigden geen eenduidig antwoord is te geven.
Dit antwoord is immers afhankelijk van de
uitgangspunten, die men wenst te kiezen en
van de factoren, die men in aanmerking
neemt. Indien men toch algemene conclusies
wil trekken, luiden deze als volgt:
Op Schouwen-Duiveland, Noord-Beveland
en in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen is het
aantal potentiële opvolgers voor de komende
15 jaar geringer dan het aantal vrijkomende
bedrijven, zelfs als men aan de omvang dezer
bedrijven vrij rigoureuze grenzen stelt.
Op Walcheren, Zuid-Beveland en Tholen!
St. Philipsland is de situatie sterker variërend
met de normen, die worden gesteld, maar
over het algemeen is ook hier de generatiedruk
beneden de eenheid.
In het oostelijk deel van Zeeuwsch-Vlaan
deren is onder alle omstandigheden een te
veel aan boerenzoons-opvolgers geconstateerd.
Dit teveel bedraagt onder de meest realistische
veronderstellingen 230, d.w.z. 22 °/o van het
huidige aantal potentiële opvolgers. Merk
waardig is in dit verband, dat Oostelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen het enige gebied is waar
het aantal zoons sedert 1947 is gestegen, ter
wijl het generatiedrukcijfer toen reeds voor
Zeeland aan de top lag.
De opvolgingssituatie in de agrarische be
drijfstak verschilt overigens sterk van plaats
tot plaats. Minder sterk lopen de afvloeiings
percentages uiteen. Over het algemeen is de
afvloeiïng van boerenzoons uit de landbouw
voldoende, behalve met name in het licht
van de generatiedruk in Oostelijk
Zeeuwsch-V laanderen.
Het aantal op het ouderlijk bedrijf mee
werkende boerenzoons is behalve in Oostelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen, waar het steeg en in
Walcheren, waar het gelijk bleef, sedert 1947
overal gedaald. Verfijning in de gebieden
brengt echter ook hier plaatselijke verschillen
aan het licht.
7) De resultaten van deze enquête zullen in de loop
van 1958 volledig worden gepubliceerd.
-) Deze enquête had alleen betrekking op de bedrij
ven, waarvan het bedrijfshoofd als hoofdberoep
boer of tuinder had.
3) Nieuwerkerk, Krabbendijke, Heinkenszand, IJzen-
dijke en Zaamslag.
4) Dit is temeer het geval gezien de aard van de door
het L.E.Ï. geënquêteerde bedrijven.
8j Dit zijn in Zeeland boven de 5 ha slechts 189 be
drijven.
6) Hiervan werkt 12°/o tijdelijk mee en 88% per
manent.
7) Hierin zit ook schoolbezoek en militaire dienst.
Op de aard van de werkkring der boerenzoons kan
wellicht in een later artikel nog eens worden in
gegaan.
35