Kinderen van de Koning van Lochlann ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 door Luc Montigny ZEEHONDEN zijn „Kinderen van de Koning van Lochlann onder Betovering" (Clann righ Lochlainn fo gheasan). Wie zou dit niet geloven van deze menselijke dieren, wier zwemmen is als het lied van het water zelf. Jonkvrouwen uit het sagenrijk, behekst door boze kracht. Wie zou dit niet geloven van deze slanke, schone dieren met hun vochtige, donkere ogen, die als mensen tranen kunnen storten en stemmen die als menselijke wezens kunnen zingen en klagen. Rode Roderick van de Zeehonden op het eiland North-Uist (Outer Hebrides) hoorde eens op een nacht toen hij uit vissen ging muziek, zo wonderheerlijk, dat hij zich als betoverd voel de. Een schare muzikanten zag hij, statig en schoon, gekleed in zijde en satijn terwijl hun donkere en grijs-bruine zeehondenvachten verderop tussen de rotsen verspreid lagen. Maar Roderick had slechts oog voor één van hen in het zachte maanlicht. Rank als een rietpluim aan de oever van het loch, gekleed in haar lang haar, bruin als de heidepoelen. Voorzichtig sloop hij naderbij een jager op zeehonden leert geruisloos sluipen en toen de wonder- tonen zwegen pakte hij fluks één der vellen weg en stopte die onder zijn plaid. De zeehonden trokken hun vachten weer aan, speels elkaar achterna zittend doken zij de zee in. Allen, behalve één. Bitter schreiend zocht deze tussen de rotsen naar haar vacht. Och, ochone, wat een smartelijk verhaal is dit! Toen kwam Roderick tevoorschijn en daar op het witte strand in het grelle maanlicht ontmoetten zij elkaar: de jonge Hooglander en de Dier- maagd van de zee. Daar, tussen zee en maanlicht werd hun liefde geboren. „Liefste van mijn hart, schuim van de zee, ik zal Uw soepele leden bekleden met zijde, schoner en zachter dan Uw eigen vacht. Ga met mij mede. De Koning van de Elementen geeft ons zijn zegen!" En zij ging aan zijn zijde. In de winkel in de clachan (dorpje) waar een levendige handel gedreven werd met Norroway (Noorwegen) en Frankrijk kocht Roderick balen kostelijke groene en rode zijde voor zijn Zee-maagd. Och, ochone, er is toch ook wel vreugde in dit verhaal, is 't niet? Als een ontloken roos stond zij vóór hem, gekleed in glanzende kleuren: „Luister! Ik ben de Koningsdochter van de Heer van het Rijk onder de Golven, wiens vrouw stierf en die een ander stelde in haar plaats. Boos was haar hart en zij gebood de Dienaar van de Vloer 2) mij naar het strand te brengen. Daar sloeg hij mij met zijn staf op het hoofd en ik viel bewusteloos neer. Toen ik bijkwam omringde mij een schare zeehonden, die mij bekleedden met het allerschoonste dat men zich denken kan uit het Rijk der Golven. Voor eeuwen zou ik bij hen gebleven zijn indien gij niet waart gekomen en mij verlost had in de naam van de Koning van de Elementen." Een priester doopte haar vervolgens en voltrok daarna het huwelijk. Drie schone zonen baarde zij hem doch hun zeehondennatuur verloochende zich nimmer geheel en al. Toen, na vele jaren sprak de Zee-moeder: „Roderick de Rode, geef mij mijn vacht weer; ik moet U gaan verlaten. Ik ben lange tijd geleden met U meegegaan zonder afscheid te nemen van mijn gezellen in de dans en zij zijn steeds goed en vriendelijk voor mij geweest. Vrees echter niet, zij zullen mij geen kwaad doen want het Heilig Water heeft mijn voorhoofd bevochtigd. Voed onze drie zonen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 8