Het Zeeuws Genootschap
No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Ten overvloede, omdat drie een rond Zeeuws) getal ts)
IE zich van buiten de provincie
in Zeeland heeft gevestigd,
moet zich wel eens verwonde
ren over wat hij hier aantreft. Ik verwonder
mij, onder andere, over twee dingen, het
Zeeuws Genootschap betreffende: over de
toestand, waarin dit lichaam verkeert, en over
de reactie die is gevolgd (of liever niet is ge
volgd) op de twee daarover in dit blad ge
schreven artikelen.
Om met dit laatste te beginnen: ik heb mij
verbaasd over de onaandoenlijkheid waarme
de deze artikelen in intellectueel Zeeland zijn
ontvangen. In vergadertermen heet zoiets:
voor kennisgeving aangenomen.
Of is dit een typisch „Zeeuws" verschijnsel,
dat reacties, die achterwege schijnen te blij
ven, eerder „secundair" genoemd moeten wor
den en alleen wat meer tijd vergen om zich te
openbaren? Er gaan althans geruchten, dat er
een commissie zal worden benoemd, die de
mogelijkheden van een eventuele reorganisatie
onder de loep zal nemen. Het punt: „reactie"
laat ik daarom, in min of meer hoopvolle
stemming verkerend, voorlopig rusten.
Deze hoop geeft mij echter juist wel aan
leiding om nog enige woorden te wijden aan
de toestand van de patiënt zelf, na alles wat
Meertens en De Bree er al over hebben ge
spuid. Niet om het nog eens dunnetjes over te
doen ik weet minder van Zeeland en zijn
Genootschap dan zij. Maar allereerst om als
nieuw ingekomene in deze provincie (nu sinds
bijna 9 jaar) te verzekeren, dat de gesteldheid
van het Z.G. inderdaad zonderling aandoet.
Men zou haast vermoeden, dat de notulen nog
met een ganzeveren pen geschreven worden
ja: wérden zij dat desnoods maar, doch
dan als een bestanddeel en een symptoom
van een levende stijl, als een glimlach van het
verleden die zou kunnen meehelpen ons met
het heden te verzoenen. Het gemis aan dit
laatste dat is dus wat ik wil noemen: de
actualisering van de traditie heeft zich, se
dert ik het Z.G. ken, direct en bij voortduring
aan mij opgedrongen.
Hiermee kom ik tot het tweede, gewichti
ger, motief dat ik meen te hebben voor dit
derde artikeltje. Omdat dit gemis mij per
soonlijk verdriet, wil ik in het belang van de
goede zaak proberen een kleine ordening aan
te brengen in het door de vorige scribenten
opgewoelde materiaal. Welke eigen en zin
rijke functie kan voor het Z.G. nog zijn weg
gelegd?
Meertens zoekt het, meen ik, in een ver
breding, een terugkeer tot de oorspronkelijke
opzet van beoefening van wetenschap in het
algemeenDe Bree daarentegen in een beper
king, in een bewuste aanvaarding van de ge
bleken tendentie naar het „oudheidkundige"
Ik ben het meer eens met De Bree. Alge
mene wetenschapsbeoefening geschiedt he
den niet meer in provinciale genootschap
pen misschien dat een genootschap als
het Utrechtse, gevestigd in een centraal ge
legen universiteitsstad, nog enige mogelijk
heden in die richting heeft, maar voor Zee
land is dit niet aannemelijk. De specialisatie
is daarvoor te ver doorgevoerd, en bijna elk
speciaalgebied heeft zijn eigen organisatie.
Als tegenwicht tegen deze specialisatie zijn
b.v. de Rotary-clubs veel moderner en ef
fectiever middelen. En popularisatie
103