No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Het moge zijn, dat Provincie en Stad over
meer middelen beschikken dan het Z.G. om
een museum in stand te houden en te reorga
niseren. Wil het museum echter gemeenschaps
zaak zijn, dan wordt deze altijd nog het beste
behartigd wanneer de mensen die er voor voe
len en er iets voor over hebben, er met hun
organisatie achter staan en de overheid dat
streven krachtig steunt. Juist door een dyna
misch museumbeleid kan het Z.G. zelf impul
sen ontvangen tot nieuw leven. Laat het het
museum niet uit handen geven, maar er eens
serieus mee gaan werken!
Ik vond het museum belangrijk genoeg om
er iets langer bij stil te staan. Het overige
stip ik maar even aan.
Daar is het „Archief", dat onmisbaar blijft
als bulletin voor groter wetenschappelijk
werk; daarnaast zou voor studies van gerin
gere omvang en meer populair karakter, en
voor een frequentere publicatie, gebruik ge
maakt kunnen worden van een deel van de
kolommen van het „Zeeuws Tijdschrift". Er
is voorts behoefte aan een geschiedenis van
Zeeland in meer leesbare vorm dan het veel
omvattende werk van Van Empel en Pieters;
aan een schoolboek over dit onderwerp met
bijbehorende schoolkaarten. Het Z.G. zou
kunnen zijn het lichaam, dat de meer plaatse
lijke of regionale oudheidskringen overkoe
pelt; de jaarvergadering zou het karakter kun
nen krijgen van een Zeeuwse dag (als in West
friesland), beurtelings in een van de centra
van de provincie gehouden; er zouden bij tijd
en wijle excursies gemaakt kunnen worden
naar historisch belangrijke objecten in de om
geving of in de vorm van een bezoek aan een
zusterinstelling in een andere provincie. Bij
congressen e.d. in Zeeland, zoals de jaarver
gadering van de Kon. Ned. Oudheidkundige
Bond in 1957, waar het Z.G. zijn bestaan niet
liet blijken, zou het juist de gastheer moeten
zijn; het zou vertegenwoordigd moeten zijn
in de culturele toporganen van de provincie;
het zou actief kunnen zijn b.v. voor de ur
gente totstandkoming van een foto-archief
betreffende Zeeland of, vóór het definitief te
laat is, voor de representatie van de Zeeuwse
landelijke bouwkunst in het Rijksmuseum
voor Volkskunde; het zou kunnen werken
via de pers en de scholen naar een be
ter inzicht bij de bevolking in de waarde van
onze overgebleven oude architectuur en de
uitgave bevorderen van beknope monografie-
en over de historische monumenten.
Catalogi worden gauw vervelend, en als ik
hier mijn opsomming afbreek ben ik al aan de
late kant. Het zijn niet meer dan suggesties,
maar ik hoop, dat er enkele bij zijn van een
zekere bruikbaarheid. Ik ben tenslotte een
stuurman aan de wal, maar zonder een be
paalde innerlijke genegenheid voor het object
in kwestie, en eerbied voor hen die er hun
krachten aan geven, zou ik noch mijzelf, noch
de lezers met dit gepen hebben vermoeid.
En om tot slot nog even terug te komen op
het onderwerp „reactie": ik meen de vorige
schrijvers althans één reactie te hebben be
zorgd, die, hoewel misschien ook wat secun
dair uitgevallen, dan toch niet achterwege ge
bleven is.
Vlissingen. F. S. KLOOSTERMAN.
105