No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Behalve af en toe een politieman en de mensen, die vergunning hadden, daar de eie ren van de meeuwen te rapen, ontmoette ik er, een paar keren slechts, een zeekraalsnijder, die op z'n omzwervingen zeker wel herhaal delijk tegen vogelnesten opgelopen moest zijn, maar zich wel gewacht zal hebben, eieren mede te nemen, wetend, dat in geval van be keuring, hij daar zeker z'n laatste zeekraal ge sneden zou hebben. Deze waren dan de zeer tijdelijke rustverstoorders. Tot die rustver stoorders, ik kan het niet loochenen, behoorde ook mijn persoon. Maar och, hoe weinig op vallend moest in die wijde uitgestrektheid zo'n nietige mens zijn. Ook nam ik immers niets mee, liet de nesten met eieren onberoerd, 'k Heb me willen wijsmaken, dat de vogels aan me wenden, zag ze vaak weer op het nest neerstrijken, enkele tientallen schreden achter m'n rug. Als je dan daarbij de illusie voeden mag, dat al de bemoeienissen met de vogels, zovele jaren lang, ten slotte tot hun bestwil bedoeld zijn, och, dan neem je het met die rustverstoring helemaal niet zo nauw. OP die zaterdagnamiddag dan vond ik in een schelpenveldje de nestkuil, even eens één schelp al schelp, het viertal- lig legsel van een pleviertje. Nu tellen we onder onze Nederlandse broedvogels drie ple- viertjes van praktisch gelijke grootte en over eenkomst in kleur en tekening. Wat dit laat ste betreft, bieden ook de eieren van het drie tal voor de leek in de eerste plaats al heel weinig houvast. Het getal vier wees op de bontbekplevier en die was het dan ook, de die middag reeds gemaakte kleurenopname van de vogel bij zijn nest, zou dit overduidelijk uitwijzen. Die eerste foto intussen mocht niet voor honderd procent geslaagd heten door overbe lichting, waardoor de kleuren verwazigen. Een nieuw merk kleurenfilm, veel lichtgevoe liger dan de totnutoe gebezigde, een hoog staande zon aan een wolkeloze hemel, witge- blakerde grond, glinsterend witte schelpenvel- den, witte of zeer lichtgekleurde vogels, al deze factoren bij elkaar zijn me daar in het Dijkwater op vele volslagen of half mislukte opnamen te staan gekomen. Ik heb daar aar dig wat leergeld te betalen gekregen, ook al ging ik de sluiter van de camera sneller en het diafragma nauwer zetten. Ten slotte kreeg ik dan goede resultaten bij een belichtingstijd van een honderdste seconde en een diafragmaver nauwing tot de omvang van een gewoon pot lood. Was dus de opnamedie eerstevan de bontbek allerminst een succes, de tweekleu rige snavel, duidelijk weergegeven, sloot elke verwarring met zijn soortgenoten uit. Helaas kon ik mijn fout niet herstellen. Toen ik 's maandags daarop met dit doel er heen toog, vond ik het nest leeg. Ik dacht in dit vogel- rijke oord wel gauw een tweede legsel van dit vogeltje te vinden, maar 't lukte me niet, ondanks ijverig speuren, het ganse seizoen lang. De bontbek, hoorde ik later beweren, schijnt in ons land een tamelijk schaars voor komende broedvogel te zijn. Toch stond ik op een namiddag plotseling weer voor een pleviertjeslegsel van vier en spontaan stelde ik vast, dat ik bontbek no. 2 gevonden had. Ik hield geen rekening met de mogelijkheid, dat 's bontbeks dubbelganger hier voorkomen zou. Bij mijn tweede bezoek rees er twijfel in m'n ziel. De eieren leken me iets kleiner dan die van de bontbek en waren meer ovaal van vorm. Ook was de kleur meer grijs-wit met flauwe, weinig afstekende vlek- Kleine pleviertjes bij 't nest. Foto J. Vijverberg. 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 17