ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
Bontbekplevier bij 't nest.
Foto J. Vijverberg.
jes en stipjes, terwijl de eieren van de bontbek
meer de peervorm hebben, duidelijker leem
kleurig van grondkleur zijn en zwart gestip
peld en gevlekt. Eenmaal zóver, was ik over
tuigd, werkelijk met de dubbelganger te doen
te hebben: de kleine plevier. Ik stelde het met
een zeker enthousiasme vast. De kleine ple
vier! Ook hier, in het Dijkwater zo waar,
Charadrius dubius! Dubius betekent: twijfel
achtig. Verwarring met de bontbek ligt zo heel
erg voor de hand, vandaar dat dubius.
't Zal een kwarteeuw of iets langer geleden
zijn, dat de vogellitteratuur melding maakte
van een waarneming in de broedtijd van de
kleine plevier bij het Was-meer bij Hilversum.
Kort daarop werd ook al een legsel gevonden
en vanaf die tijd werd de kleine plevier broe
dend aangetroffen in onderscheidene uit el
kaar gelegen gedeelten van ons land. Vooral
scheen hij grote voorliefde te hebben voor op
gespoten terreinen, zoals die vaak bij onze
grote steden voorkwamen. Ik zelf vond meer
dere nesten bij de Grote Meer onder Ossen-
drecht (1936); jaren later (1950) trof ik
deze vogeltjes broedend aan in een zandige
duinpan onder Haamstede en daarna zelfs al
daar op het verklikkerstrand (1952). Wie
weet, hoe lang de kleine plevier al niet in ons
land gebroed heeft. De gelijkenis met de bont
bek is zo frappant, dat hij lange jaren niet als
afzonderlijke soort opgevallen kan zijn. Thans
lijkt hij in ons land talrijker voor te komen
dan de bontbek. In het Dijkwater is het ook
niet bij één legsel gebleven. Een tweede vond
ik nog aan het einde van het seizoen.
Beide, bontbek en kleine plevier, hebben de
over de borst ononderbroken doorlopende
zwarte halsband. Een vogelkenner van naam
schreef me indertijd, dat men de soorten slechts
uit elkaar kon kennen, als men ze „in de
hand" had. Dit was in de dagen, toen, wat
men nu noemt de veldornithologie nog in
de kinderschoenen stond. Bij de eerste waar
neming van nabij van de kleine plevier viel
me bij de eerste oogopslag reeds hèt onder
scheidingskenmerk op: het helder gele, naakte
ooglid, een ovaal van geel om het gehele oog.
Ook leek me de habitus aflopende ruglijn
anders dan die van de bontbek. Latere
waarnemers vonden ook een duidelijk verschil
in het geluid, dat de beide soorten maken.
Dit dan over de bontbek en de kleine ple
vier. De derde is de blonde strandplevier, die
dadelijk te onderscheiden is door de onderbro
ken, dus niet over de borst doorlopende don
kere halsband. Het legsel bevat geen vier,
maar drie eieren, die meer op die van de
bontbek dan op die van de kleine plevier ge
lijken. De strandplevier was op de Dijkwater-
gronden dan al zeer talrijk. Ik vond in die
weken zeker wel een kleine twintig nesten en
hoeveel loop je er, als je niet bepaald zoekt,
niet voorbij.
Visdiefje bij 'l nest.
Foto Vijverberg.
108