ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
ftf&
"s"
Scholekster op nest.
Foto J. Vijverberg.
paars-blauwe bloemen. Verder werd m'n aan
dacht geboeid door kransen van handbreedte
van een mooie, allerfijnstbladige donkerrode
vegetatie, waarbinnen een onbegroeid kom
metje, waarin de visdiefjes met voorliefde hun
drie eieren bleken te deponeren. Van de dijk
af zag ik ze op het nest zitten, precies passend
binnen de rode omlijsting, er, als het ware,
één, werkelijk aesthetisch geheel mee uitma
kend. Ook de kleine strandplevier bleek er
warme belangstelling voor te hebben. Overi
gens broedden de visdiefjes, als de solitaire
kokmeeuwen, over de lange, rechte kavels
naar willekeur verspreid. Vaak gaf de vogel
door een nijdige snauw hoog boven mijn hoofd
te kennen, dat ik in de buurt van zijn nest
Tureluur bij 't nest met enige beschutting door dorre
stengels van zeekraalstruiken.
Foto J. Vijverberg.
kwam. „Suffer", dacht ik dan, zonder het zo
onvriendelijk te menen, „hou je bek" hier
in letterlijke zin „je maakt me zelf attent
op je nest". Anders was ik gewoon doorgelo
pen, maar nu moet ik toch even je spullen
zien."
Meer naar de plas toe hoorde ik het „njep,
njep" van de dwergstern, de kleinste van onze
Nederlandse sternensoorten. Ook al zo'n ver
klikker van z'n eigen zaak. Die heeft voor de
variatie nu eens een gele snavel en oranje-gele
poten, waar het visdiefje beide helder rood
heeft met zwarte snavelpunt.
HET eerste legsel, dat ik van de dwerg
stern vond, twee mooie, zwart gevlekte
eitjes, zuiver ovaal van vorm, lag in
een lompe, onbehouwen kuil, veel te groot en
te diep, en nooit door het vogeltje zelf ge
krabd. Vast een al te gemakzuchtig individu.
Verdere legsels lagen in mooi afgeronde kuil
tjes in het zand of in de schelpen. De dwerg
sterns waren hier zeker talrijker dan de laatste
jaren op het Haamsteedse strand.
Ook de tureluur was er present, in meer
dere exemplaren. Ik vroeg me af, wat een uit
gesproken weidevogel als de tureluur, die op
zijn nest zittend, volkomen in het malse, sap
pige gras verzonken zit, bewoog om zich in
deze halve woestenij van geblakerde grond en
verdorde resten van afgestorven vegetatie te
vestigen. Hoe zou die hier aan een nest ko
men, een eerzame tureluur waardig? De dode
struiken van voorjarig krabbekwaad daar
zag ik ze tenminste voor aan boden al heel
weinig beschutting of camouflage-kansen.
Geen zorg! zegt onze roodbeen. Aanpassen,
zoals de kluut! Van de nood een deugd ge
maakt en een nestholte, of wat daarvoor moet
doorgaan, gekrabd binnen de omkransing van
een vijf- of zestal dorre, spichtige zeekraal-
stengels. En je dan maar inbeelden, dat je lek
ker verborgen zit! Zeker, zeker, de verbeel
ding doet veel! Soit, de tureluur was er, ik
vond verschillende nesten. Het viel me op, dat
de eieren in kleur en tekening afweken van
die van de soortgenoten in het weiland, gro-
110