No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT stuur van het platteland rond die stad), om dat naar verluidde Van der Weyde de stad Brugge zou hebben verlaten en zich in het rechtsgebied van 't Vrije van Brugge zou op houden. Laatstgenoemd college vroeg een sig nalement, dat werd verstrekt. Alles tevergeefs, want de gezochten werden niet gevonden. In de nacht van 26 op 27 april 1727 werd te Aardenburg een veel ernstiger misdrijf ge pleegd. In die nacht werd de vrouw van Izaak Richard vermoord, terwijl daarbij enig goed werd gestolen. Evenals bij de eerste mis daad werd weer verdacht de broeder van de vermoorde, Casper van der Weyde. Met grote energie werd het onderzoek aan gepakt. In de Amsterdamsche Courant en in de Gazette van Antwerpen werd twee malen geadveerteerd en een beloning uitgeloofd van 100,aan diegene, die de verdachte in handen van de Justitie zou brengen( „sullende de naam des aanbrengers, des begeirend wor den gesecreteert"). Een signalement van Van der Weyde was in de advertenties opgenomen „zijnde een Persoon van 31 a 32 jaeren, mid- delmatigh van postuer, bruyn van aangesicht met eenige weynighe pokputten, swarte ooghen, met swart, ende redelijck lanck ge- krolt hair, dicke ende fluckse beenen". De Magistraten van Eeclo, Maldechem, Gent, Sas van Gent, Hulster Ambacht, Hulst, Bergen op den Zoom, Antwerpen, Brugge, 't Vrije te Brugge, Oostende, 't Vrije te Sluis (alle zelfstandige bestuurseenheden, deels deel van de Generaliteitslanden, dus van de Ver enigde Nederlanden, overigens deel van de Oostenrijkse Nederlanden, buitenland dus) werden ingelicht en de medewerking werd ingeroepen om Van der Weyde aan te houden. Ook werd bericht gezonden aan de Magi straat van Middelburg, in welke plaats de moeder van verdachte woonde. Op 3 september van dat jaar kwam bericht, dat een „souvreynsgast" van Brugge een politie-agent van 't Vrije van Brugge) aan de vaart van Oostende iemand had zien wer ken wiens signalement geleek op dat van Van der Weyde. Desgevraagd gaf deze echter een andere naam op. Een nader onderzoek, ge traineerd door de moeilijkheid van formeel contact tussen twee verschillende rechtsge bieden, wees uit dat de gesignaleerde persoon vermoedelijk Van der Weyde wel was ge weest, daar deze direct na de ondervraging door de „souvreynsgast" met de noorderzon was vertrokken. Ook kwam nog in een missive de Edele Hove van Vlaanderen met de vraag waarom geen kennis was gegeven van de mis daad, gelijk voorgeschreven door Hunne Hoogmogenden bij besluit van 8 oktober 1725, welk besluit aan de Magistraat van Aardenburg toch wel bekend zou zijn. Het bleek echter, dat geen der magistraatsleden ooit van dit besluit had gehoord, terwijl het ook niet ter griffie van Aardenburg berustte, zodat besloten werd een copie te vragen. Overigens gaf het onderzoek geen resultaat; Van der Weyde was en bleef onvindbaar. Toch was wellicht het bericht aan de Ma gistraat van Middelburg niet geheel zonder uitwerking gebleven, want 27 januari 1745, dus ongeveer twintig jaar later, kwam in een missive van de Baljuw van Middelburg, dat op 15 januari van dat jaar daar ter stede in bewaring was gesteld op verdenking van diefstal van Oostindische waren uit een beurt schip, Casper van der Weyde, oud in de 50 jaren, varensgezel, van wie gezegd werd, dat hij schuldig zou zijn aan een afgrijselijke moord, voor enige jaren gepleegd op zijn zuster te Aardenburg. Hierover ondervraagd zijnde had hij dit echter ontkend en gezegd sedert 1724 niet meer in Aardenburg te zijn geweest. De Baljuw van Middelburg verzocht met spoed inlichtingen of personen te zenden om eventueel die oude zaak tot klaarheid te brengen. Na veel heen een weer geschrijf en -gereis en langdurig verhoor te Middelburg (zowel wat betreft de diefstal te Middelburg als wat aangaat het gebeurde te Aardenburg) erkende Van der Weyde zowel de recente diefstal te Middelburg als die te Aardenburg in 1725, 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 23