No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
welke feiten tot in alle bijzonderheden hem
ten laste werden gelegd evenals het bewijs
materiaal hem precies bekend was geworden,
zodat hij op de pijnbank die reeds aan hem
bekende zaken hoewel onschuldig zijnde
evengoed zou kunnen toegeven om verdere
pijniging te ontgaan daar hij reeds wist welke
antwoorden werden verwacht. Met andere
woorden, een verhoor op de pijnbank zou
alleen zijn toe te staan indien verdachte dan
feiten of bijzonderheden aan het licht zou
kunnen brengen, welke bij vroegere verhoren
nog niet met hem waren behandeld.
Overeenkomstig dit advies (overeenstem
mende met een daarna nog ingewonnen advies
van drie rechtsgeleerden te Middelburg) werd
aan de Burgemeester van de Courps, als
waarnemend Baljuw, diens eis tot scherper
examen van Casper van der Weyde ontzegd.
ER moest echter een einde aan de zaak
komen, dus overeenkomstig gegeven
aanwijzingen door de Brugse rechtsge
leerden werd de waarnemend Baljuw door
het Gerecht opgedragen in de zaak tegen ver
dachte ten principale eis te doen.
Op 31 mei 1745 volgde die eis in open
vierschaar, waaruit het volgende is mede
te delen:
Hoewel de gedetineerde ten volle gezond
was en onverminkt van leden en bekwaam
om eerlijk aan de kost te komen, heeft hij
zijn leven overgebracht in onrechtvaardig
heden, ontuchtigheden en allerhande cri-
mineele excessen.
Dan volgde een overzicht van de levens
loop van verdachte met als conclusie dat:
„al zijn handel en wandel, van zijne
jonkheid af tot nu toe, heeft bestaan in
continueele vagabondeeringen - overspel -
rapt - boeleeringen - dieverijen - huisbrake
- valschheid - en hoog gepresumeerden
zustermoord, van welken consteert, zoo
niet zijn eigen confessie, als wel in 't regard
van den voormelden zoo gruwzamen
moord bij urgente inditiën en allerzwaarste
presumptiën als anderszins den Rechter tot
genoegen. 3)
„Dies notoirlijk niets schadelijker kan
zijn onder 's menschen bedrijf, noch meer
tegenstrijdig aan de publieke rust en over-
zulks alleszins intolerabel is in een land
van rechten en goede politie, alwaar goede
justitie vigeert.
„Bij dien, dat hierover niet alleen wrake
roept het publiek en de justitie, maar ook
de geoffenseerde nature zelve:
„Zoo is 't, dat de heer eischer conclu
deert ter fine den gedetineerden Casper
van der Weyde capitalyk worde gecon-
demneerd en verwezen tot al zulken ri
gour eusen dood als UE. Achtbaren volgens
de enormiteiten van zijne begane delicten
naar rechten en plakkaten in goede justitie
zult vinden te behooren, anderen ten ex-
empele, mitsgaders gecondemneerd in de
kosten en de misen van Justitie".
De eis en alle stukken werden weer gezon
den aan de drie Brugse rechtsgeleerden, die
adviseerden de gevangene te veroordelen
„met den bast aan den hals gehangen te
worden aan een galge, tot datter de doot
naer volght".
Na lezing en overweging van dit advies
werd door de Schepenbank eenparig besloten
Van der Weyde tot de dood door de strop
te veroordelen en zijn goed verbeurd te ver
klaren ter bestrijding van de kosten.
Een der plaatselijke Predikanten zou over
het vonnis worden ingelicht en dit vervolgens
samen met de Griffier ter kennis van de ge
vangene brengen. Bovendien moest de beul
van Brugge worden gevraagd wanneer deze
de executie zou kunnen verrichten.
De tenuitvoerlegging van het vonnis werd
bepaald op 11 juni 1745; vóóraf werd op die
dag het vonnis in het openbaar uitgesproken.
Door onachtzaamheid van 's heren dienaar
de cipier) had Van der Weyde nog kans
gezien om op 8 juni te ontsnappen uit de ge
vangenis, waarop weer de omliggende magi
straten werden gewaarschuwd met verzoek
115