No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT de zaken een keer zouden nemen. Kort nadat Bonaparte aan de macht was gekomen kwam zijn minister Talleyrand met het volgende voorstel: Frankrijk doet afstand van alle rech ten op Vlissingen, de Bataafse Republiek be taalt daarvoor vijftig miljoen gulden. Jammer genoeg was de Bataafse Republiek minstens zo slecht bij kas als de Eerste Consul zelf en kon dan ook het edelmoedige aanbod niet accepteren. Schimmelpenninck meende overi gens, dat hij Bonaparte er nog wel door over reding toe zou kunnen krijgen de Franse aan spraken op Vlissingen op te geven. Hij pro beerde het ook werkelijk, maar zonder het minste resultaat. Zijn grote kans dacht hij echter te krijgen bij de onderhandelingen, die van december 1801 tot maart 1802 te Amiens werden gevoerd en die tot de korte vrede tussen Frankrijk en Engeland hebben geleid. Schimmelpenninck woonde deze bij als ge zant van de Bataafse Republiek en hier zien wij voor het eerst sedert 1795 de Bataafse di plomatie tot de aanval overgaan. Het ging er nu niet meer om, te behouden wat men had, maar om Vlissingen terug te krijgen. Schim melpenninck heeft daarvoor inderdaad zijn uiterste best gedaan. Het journaal, dat hij van het congres te Amiens heeft bijgehouden vormt uiterst boeiende lectuur. Men voelt al lezende dat het bezit van Vlissingen de inzet is ge weest van een spel, dat met de uiterste om zichtigheid, maar met niet minder hartstocht door hem is gespeeld. Een heerlijk voorbeeld van geheime diplomatie. Hij werkt met ge heime agenten, die hij met „allerdelicaatste commissies" belast, speelt dubbel spel met En gelsen en Fransen, tast voorzichtig naar be doelingen en motieven en probeert zijn tegen spelers ongemerkt uit te horen. Natuurlijk komt ook Talleyrand op de proppen, die zich via een „agent", Lehoc, bereid verklaart, Vlis singen in Bataafse handen te spelen, voor 600.000 francs (dat zijn ongeveer twee mil joen tegenwoordige guldens). Het is of men een historische roman opslaat: Hiermede liep de conversatie af, en Lehoc stond reeds op om te vertrekken, doch bleef eensklaps staan en zeide: L.: „Nu zou ik waarachtig het belang rijkste bijna vergeten, namelijk een schrif telijke verklaring van Uw kant voor Tal leyrand met betrekking tot wat hem gege ven zal worden". S.: „Hij kan geloven wat ik zeg, op mijn erewoord". L.: „Ik vind het erg vervelend te moeten aandringen, maar hij heeft het mij bijzon der op het hart gedrukt". S.: „Zeg hem, dat er geen sprake van krediet zal zijn, ik heb hier de papieren terwijl ik hem een latafel toondeU brengt mij de ondertekening van het ver drag en ik geef U het geld". Lehoc insisteerde lang om een geteekend briefje van mij te hebben. Ik vond daarin werkelijke zwarigheid; Lehoc avoueerde dat het onhebbelijk was om het te vergen, en hij vertrok zonder iets van dien aard in handen te hebben gekregen." Het werd een al te subtiel spelletje. De Eer ste Consul, die er reeds lang niet meer aan dacht Vlissingen op te geven, maakte er een einde aan. Schimmelpenninck moest genoegen nemen met een verklaring van Joseph Bona parte, dat het de bedoeling van de Eerste Consul was, de zaak van Vlissingen ten ge noegen van de Bataafse Republiek af te doen. Echter „in overeenstemming met de belangen van de beide volken". Een waardeloze belofte dus, die men alleen had gegeven om van het gezanik van Schimmelpenninck af te zijn, zo als Joseph aan Talleyrand schreef. Alle po gingen, die Schimmelpenninck na het sluiten van de vrede dan ook in het werk stelde om nakoming van het gegeven woord te krijgen bleven zonder gevolg. Kort voor zijn vertrek naar Engeland, op 4 november 1802, schreef hij er over in een moedeloze brief aan zijn vriend Van der Goes: „Ik bid U, wat is er te voegen bij alle demarches welke er te Amiens, en na mijne terugkomst van daar, zoo door mondelingen aandrang van mij aan den Eer sten Consul, door brieven van mij aan hem zeiven geschreven, door brieven van mij aan 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 5