ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 zijn broeder Joseph, wiens teekening onder de solemneele Amiensche belofte staat, door suc cessive notes daarover aan Talleyrand, ja door plechtige instantiën door het Bataafsche gou vernement bij deszelfs brieven aan Bonaparte zelve gedaan? Ik bid U, recapituleer dit alles nog eens; laat het Bewind alle deze stukken eens geaccumuleerd voor zich leggen en laat men mij dan, in Gods naam, zeggen, wat er bij dit al nog te doen zij? Ik achte het stuk geëpuiseerd, totaal geëpuiseerd en voor dit moment het but onbereikbaar". TOEN in het voorjaar van 1803 de oorlog tussen Engeland en Frankrijk opnieuw was uitgebroken, kon er geen twijfel over bestaan, dat het doel voorgoed onbereik baar zou blijven. Vlissingen werd op 5 april in staat van beleg verklaard en de Franse ge neraal Monnet door Bonaparte met het opper bevel over de stad en het eiland Walcheren belast. Dat de Eerste Consul in geen enkel opzicht op zijn vroegere denkbeelden was te ruggekomen en de politiek van zijn voorgan gers voortzette blijkt uit de instructies voor de generaal. Zij hielden onder meer in, dat de Bataafse autoriteiten zich nergens mee moch ten bemoeien en dat elke maatregel genomen zou worden in naam van de Franse Repu bliek, daar de vesting gemeen (commune) was tussen Frankrijk en Holland. Sterker nog: bij het bezoek, dat Bonaparte kort daarna aan Vlissingen bracht, sprak hij er al over, zich van de gehele stad meester te maken. Voor lopig gaf hij echter nog geen gevolg aan dat voornemen en beperkte hij zich er toe, van het Bataafse gouvernement te eisen, dat de Franse bevelhebber geen moeilijkheden in de weg werden gelegd. Hoe hij in deze tijd over Vlissingen dacht, blijkt uit een gesprek in Brussel door een deputatie van het Staatsbewind met hem gevoerd. Hij Bonapartevoegde er verder bij: Vlissingen is altijd de twistap pel, de militaire autoriteiten komen er in botsing met de burgerlijke, men windt zich op, men gaat soms de perken te buiten en dat verdriet mij. U zou die voortdurende strijd kunnen vermijden, laat er de Bataaf se vlag naast de Franse waaien, leg er zelfs Bataafs garnizoen en een onderkomman- dant, maar ontsla het gemeentebestuur evenals Uw douanebeambten; plaats ze el ders, daar waar het U goeddunkt, maar voorkom de onenigheden, de misverstan den, die dat in Vlissingen veroorzaakt, door het voortdurende contact". En verder: „Vlissingen is voor ons in de tegenwoordige oorlog met Engeland van het allergrootste belang. Ik wil het eiland Walcheren in zo'n staat brengen, dat het niets van de kant van Engeland heeft te vrezen". De eerstvolgende jaren kwam er in de toe stand geen verandering. Beide partijen hand haafden hun standpunt, waarbij de ene nood zakelijkerwijs altijd in het voordeel moest zijn. Vele inwoners, vooral de gegoede, begonnen de stad te verlaten voor zover zij daartoe niet gedwongen werden. Langzaam maar ze ker zag men Vlissingen in Franse handen overgaan. Het was een proces, dat niet viel te stuiten. Lodewijk Napoleon, koning van Hol land geworden, waagde een zwakke poging. Zijn grote broer bracht hem echter snel tot andere gedachten. Enkele maanden nadat de nieuwe koning zijn waardigheid had aan vaard schreef de Keizer aan zijn minister van marine: „Ik verzoek U, alle noodzakelijke maatregelen te nemen om Vlissingen volledig en absoluut in bezit te nemen". Napoleon wil de echter geleidelijk te werk gaan, en eerst de administratie van de Hollandse marine op heffen, maar het burgerlijk bestuur voorlopig nog laten bestaan. Op den duur werd het voor beide partijen echter een onhoudbare toestand. Het Franse Schelde-eskader was er gestationeerd, samengesteld uit een groot aan tal linieschepen en bemand door meer dan 7600 koppen onder 214 officieren. Vlissingen kreeg steeds meer het karakter van een hulp arsenaal van Antwerpen. Was dit op zichzelf al een afdoende reden om tot annexatie over 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 6