ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 Dan 't geen toen overbleef en aan den dood [ontvlood, Scheen eindlijk slegts gespaard voor eenen [Watersnood!" VOOR de tijdgenoot was de inlijving dus maar een van de vele rampen, die Vlis- singen reeds getroffen hadden (maar die door een nog grotere gevolgd zou worden). Wel werd de haat tegen de Fransen, in deze stad toch al bijzonder groot, er nog door ver sterkt. Vooral ook omdat te verwachten viel, dat de Franse wetten er ingevoerd zouden worden en dus de conscriptie. In december 1807 verscheen klandestien een pamfletje: Klagt eener Vlissingse Moeder. „Nooit, zegt men mij, trof ons land iets dergelijks als de conscriptie, zelfs in de Spaansche tijden, on der die geweldige verdrukking niet. Ach! moest ik dit juist beleven! Geen wonder, dat schier geheel Vlissingen klaagt en radeloos is bij de afscheuring van ons vaderland, en door zulk een nooit ondervonden plaag bedreigd. Hoe was steeds bij ons Nederlanders algemeen de stand van soldaat een voorwerp van af schuw en minachting". Al deze klachten en klaagzangen konden niet verhinderen, dat op zondag 7 februari 1808 de officiële inlijving plaats vond. Op de morgen van die dag wordt de stad door Fai- poult, de prefekt van het departement der Schelde, waartoe Vlissingen komt te behoren, in bezit genomen voor Z. M. de Keizer en Koning. Om half tien zijn, volgens het proces verbaal van overgifte, op het stadhuis aan wezig: de president en de raad der stad Vlis singen, de hoofd-officier, president en leden van de raad der schepenen, de president en le den van het college van kleine zaken, alsmede het merendeel der leden van de provisionele municipaliteit. De heer prefekt wordt, met de sous-préfet, arrondissement Eecloo, de raads zaal binnengeleid, de plechtige zitting geopend. De heer prefekt houdt een korte toespraak en doet mededeling van het dekreet van Z. M. de Keizer en Koning van 27 januari 1808, be trekking hebbende op de organisatie van de besturende, militaire en rechterlijke overheden te Vlissingen. Hij verklaart het vroegere stads bestuur voor ontbonden en leest zijn besluiten van heden voor, waarbij de nieuwe, voorlo pige, municipaliteit wordt benoemd. Onder de leden bevinden zich oranjeklanten als P. J. Clijver en de Van der Swalmes naast vroegere patriotten: J. Verschuere Reinvaan, Corbelijn, Nolson, en zowaar notore smokkelaars van Engelse afkomst: C. Moke en Thomas Dixon. Van allen wordt de naam afgeroepen, één voor één leggen zij in handen van Faipoult de eed af: „Je jure obéissance aux constituti ons de l'Empire et fidélité a l'Empereur". De prefekt deelt mede, dat hij persoonlijk de in bezitneming in de stad zal afkondigen. Alle aanwezigen ondertekenen daarna het proces-verbaal van overgiftevervolgens ver heffen allen, oud-regenten en homines novi, zich van hun zetels. Door de raadszaal schalt: „Vive l'Empereur, Napoléon le Grand! Vive Sa Majesté l'Impératrice Josephine! Vivent leurs Majestés le Roi en la Reine de Hollande! Vivent tous les Princes et Princesses de l'au- guste Familie Impériale! Vivent les rapports étroits de l'alliance qui unit la France a la Hollande!" De vergadering wordt gesloten. De prefekt begeeft zich naar buiten. In zijn aanwezigheid wordt door de gehele stad een proklamatie voorgelezen, door hem en de ge neraal Monnet ondertekend: „Gij zult door een held, broeder van Uw geliefde koning be stuurd worden. Nimmer kon enig volk min der de verandering van Opperheer gevoelen! Uwe ontzettende rampspoed heeft Uwe stad met ongelukken en rouwe vervuld. De wel dadige hand van Napoleon de Grote staat ter Uwer ondersteuning open" Enzovoorts. Ten slotte zal deze proklamatie nog eenmaal op de Markt, voor het stadhuis, worden afgekon digd. De Vlissingse gewapende burgermacht staat daar aangetreden, in zekere zin de ver tegenwoordigers van de burgerij. De prefekt stelt zich in hun midden op, de generaal Mon net, de gehele generale staf, alle officieren van adminstratie, de zojuist geïnstalleerde munici paliteit. Over de Markt hangt een loodzware stilte. De kommandant van de burgermacht 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 8