ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
rarische arbeidsaanbod of grondverlies. Daar
tegenover staat een gunstige invloed op de
werkgelegenheid en soms ook een positieve
waardering van landaanwinst.
Zoals uit de tabel blijkt is de helft van de
geënquêteerden voorstander van het Zuid-
Sloeplan. De voorstanders zijn daardoor flink
in de meerderheid ten opzichte van de tegen
standers, die 3 °/o omvatten. Over het alge
meen heeft de motivering van de voorstanders
betrekking op werkgelegenheid en ontvolking.
Zoals bekend neemt de werkgelegenheid in de
landbouw voortdurend af. De noodzaak ont
staat daardoor niet-agrarische werkgelegen
heid te scheppen. Dit is vooral het geval
voor de landarbeidersjeugd, die veelal, mede
door beïnvloeding door de ouders, een
aversie heeft tegen het werken in de land
bouw. Men wil nu de werkgelegenheid voor
de jongeren „dicht bij huis" hebben en zeker
in de provincie. Temeer is dat het geval, om
dat de ontvolking van de Zak van Zuid-Beve
land bij de bevolking verontrusting wekt. Zo
wel voor de uit de landbouw afvloeiende
jongeren als voor de streek acht men het ge
wenst, dat dicht in de buurt (het liefst in het
gebied zelf) industriële werkgelegenheid kan
worden gevonden. „Er komt dan ook wat
leven in het gebied", aldus de mening van
enkelen; over het algemeen beoordeelde men
de verstarring en veroudering in het gebied,
zij het vaak niet met zoveel woorden, ongun
stig. Het is dan ook niet toevallig, dat onder
de middenstanders relatief veel voorstanders
worden gevonden.
Men acht vrij algemeen het Zuid-Sloe-
plan met name van belang voor de jeugd.
Zoals al bleek is juist voor de jeugd ont
wikkeling van niet-agrarische werkgelegen
heid een vereiste. Het is in dit licht te be
zien merkwaardig, dat er weinig verschil
bestaat tussen de opinies van mensen met
en zonder nog niet in het arbeidsproces op
genomen kinderen (zoons). De zorg om de
toekomst beïnvloedt de mening kennelijk
niet op directe wijze.
Op twee afwijkende opinies moet nog wor
den gewezen. Een aantal van degenen, die het
Zuid-Sloeplan gunstig beoordelen, doet dat,
omdat het landaanwinning apprecieert. Bij
hen was in enkele gevallen (het aantal is klein)
van duidelijk misverstand sprake, omdat zij
het Zuid-Sloeplan verwarden met agrarische
landwinst. Wel blijkt uit deze opinie, en ook
wel uit die van anderen, die wezen op de
gunstige omstandigheid van industrievestiging
zonder verlies aan cultuurgrond, dat men
voorstander is van inpoldering in het alge
meen. Er is in de Zak van Zuid-Beveland,
mede door de veelal levende wens tot om
schakeling naar tuinbouw, sprake van een
zekere landhonger.
Een laatste motief voor het Zuid-Sloeplan
houdt op meer directe wijze verband met de
tuinbouw (fruitteelt). Enkele tuinders zagen
in het plan een gunstige factor voor de afzet
van hun produkten. Juist bij snel bedervende
produkten als klein fruit is het van belang
een (welvarende) bevolkingsagglomeratie dicht
bij de deur te hebben.
4. Samenvatting.
DE agrarische bevolking blijkt over het al
gemeen een positieve mening te hebben
over de vaste verbinding metZeeuwsch-
Vlaanderen en, zij het in mindere mate, over
het Zuid-Sloeplan. Over het laatste plan
heerst aanzienlijk meer onbekendheid dan
over de vaste verbinding. Gebleken is, dat de
gewestelijke dagbladpers de bepalende factor
is voor bekendheid met de plannen; ten aan
zien van de opinies omtrent de plannen is dat
in mindere mate het geval.
De motivering van de mening omtrent de
plannen ligt in de lijn der verwachtingen.
160