Pleidooi voor Polderman
No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
(fragment)
door L. Wde Bree
I
DICHT opeengedrongen stonden zij in de holle gang te wachten: een bult, een paar
ondervoede knapen, een vrouw met een paardekop, enkele schimmen. Mogelijk wa
ren zij zeven in getal of acht; dat viel op enige afstand moeilijk te bepalen. Samen
vormden zij een tros misère.
In het kantoor, tevens expeditielokaal, werden de pakken uitgezet, die van de drukkerij
kwamen. Een hand duwde het loket omhoog.
„Anpakke mannen!" beval een stem en meteen ging de eerste partij onder het schuif luik
door.
De bult maakte zich los uit het tableau vivant en begon de bladen in zijn tas te stouwen,
't Moest snel gebeuren, want opnieuw klonk de stem: „Anpakke!" en de paardekop kwam
naar voren.
Eer de derde aan de beurt was, stond de bult op straat. De wind attaqueerde zonder dra
len. Als een jonge, speelse hond sprong hij tegen de scheve gestalte op, van voor, van achter,
van terzij. Soms was het of hij de man aan een lijn meevoerde, om dan onverhoeds te keren
en hem pardoes op zijn hoge rug te springen. Met hollen en stilstaan bereikte de bezorger
zijn doel, dat is te zeggen: het uitgangspunt van zijn ronde.
Zijn wijk begon op de hoek van Balans en Bogaardstraat. Vandaar ging het op de Latijn
seschoolstraat aan, vervolgens door de Lombardstraat naar de Noordstraat. Over de Zuid
singel en de Bree leidde zijn tocht en ja ook het oude Bagijnhof en de steegjes daaromheen
behoorden tot het rayon, maar in die lelijkmanskinderenbuurt huisde geen enkele abonnee.
Door de Wagenaarstraat kwam hij op de Balans terug de lus was gelegd. Een mooie,
aaneengesloten wijk. Hij kende er alle stoepen, alle kelderluiken, alle hekjes met speerpun
ten en alle afzettingen met paal en ketting. Her gebeurde wel, dat hij zijn hand naar zo'n
ronde, arduinen kop uitstrekte een liefkozend gebaar als naar een kinderhoofd maar
dat hij de paal zelf nog niet gezien had.
Hij kende de brievenbussen, de staande en de liggende en sedert jaren wist hij waar de krant
tussen deur en drempel gleed zonder dat je bepaaldelijk moest wringen. Bij de winkeliers leg
de hij het nieuws op de toonbank of in de koperen weegschaal, die tegen de avond gewoon
lijk geen diensten meer had te verrichten. In de tabakswinkel bood hij zijn krant onverander
lijk met hoofs gebaar aan de stenen neger, die op de snuifpot een pijp zat te smoren.
Zelden bleef het blad lang ongelezen liggen. Dikwijls hoorde de bult achter zich al
iemand aankomen om de tijdingen uit de grote wereld naar de huiskamer te brengen. Hij
dacht dan aan zijn konijnen, die aan de ruif verschenen zodra hij een koolblad tussen de tra
lies schoof.
161