No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT bericht gestaan, twee, drie maanden geleden misschien. Terwijl Nathan de krant van zich af schoof, sprong plotseling een vreemd vermoeden in hem op, een vermoeden zo onwaarschijn lijk, dat hij het snel weer van zich afschudde. Onzin, er kon nauwelijks enig verband be staan. En dan nog: het was een eerlijke negotie geweest, hij ging vrijuit. Eén lezer in de stad was effectief geschokt van wat hij onder ogen kreeg; dat was meneer De Graag, winkelier in de Noordstraat. Hij las en herlas, en las zich zelf nog eens voor, hardop, haperend: HONDERD GULDEN BELOONING wordt door den ondergeteekende uitgeloofd voor hem, die voldoende aanwijzing geven kan omtrent de tegenwoordige verblijfplaats van des ondergeteekenden Huis vrouw Maatje Kodde, welke op Maandag 28 January laatstleden, des morgens ten 7 ure, de gemeenschappelijke woning te St. Laurens heeft verlaten. De uitbetaling zal geschieden ten Kantore van den Notaris Th. van Uye Pieterse, te Vlissingen. St. Laurens, 1 February 1861. Adriaan Polderman. Meneer De Graag voelde zijn hart bonzen. Hij wierp opnieuw een blik op de namen, als hoopte hij dat zijn verbeelding hem parten gespeeld had; maar nee, het stond er. Het was dezelfde Maatje, die de vorige zomer twee maanden bij hem op de bovenkamer had gewoond. Hij vouwde de krant dicht en tikte er zenuwachtig mee tegen de tafelrand. Even keek hij stil voor zich uit, daarna sloot hij de ogen en er ging een rilling door hem heen. „Dat loopt op een gratis kijkspel uit, beslist", zei hij somber. Meneer De Graag legde de krant op de chiffonnière: de Middelburgsche Courant van 2 February 1861. II EEN uur gaans ten noorden van Middelburg, even terzij van de weg naar Domburg, ligt S'nt Laurens. Een Zeeuws jaarboekje van 1861 zegt, dat het dorp vierhonderd zes en veertig inwoners telde. Waarschijnlijk kende geen van hen de heilige Laurentius, want sinds der geuzen troubele behoort het platteland van Walcheren aan Calvijn. Veler heren knechten hebben sedert dien over het eiland gezworven, zware rookkolommen stegen boven dorpen en steden, des nachts was de hemel rood getint. Toeval of bestiering, Sint Laurens lag de vorige eeuw nog ongeschonden in een arcadische rust. Een straat met gaaf en hoog geboomte, aan het einde de kerk; een paar wegelingen tus sen bermen vol klaver, kamille en weegbree; in de voorzomer rondom de velden van blonde tarwe en gouden koolzaad. Een gemeenschap zonder historie, in zoverre een gelukkige ge meenschap. Het woord van de vergeten schutsoatroon was ten volle op zijn dorp toepasselijk: in het midden van het vuur ben ik niet gebrand. Anders was het met Adriaan Polderman, die een kleine hoeve bezat aan de hoofdweg, recht tegenover de molen van Minderhout. Het zijn de omstandigheden, die ons leven maken. Duizend boeren als Polderman staan op de Zeeuwse akker; hun gevoelens zijn sterk en snijden als een ploegijzer diepe voren in hun harten. Zij zijn op de penning tot het gierige; zij zijn gesloten en rancuneus.. Duizend gaan door het leven als respectabele lieden, een enkele botst tegen het noodlot of wordt be zocht om het even: de rechters veroordelen hem tot de strop. Op de 19e juni 1847 was zijn eerste vrouw overleden, Pieternella Davidse. Het was over rompelend snel gegaan. Toen Adriaan na melktijd in de woonkamer kwam, had zij hem het 163

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 19