No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT „Dat gaat centjes kosten, Maatje", voorspelde Polderman somber. „Je wilt toch een vrouw hebben?" gaf zij terug. Ja, hij wilde een vrouw hebben, dus kwam de timmerman nieuwe stukken in de vloer zetten. Ook het kabinet werd opgeknapt en enkele achtermiddagen trok Adriaan de wit kwast over de muren van keuken, bedstee, en portaal. Uit de stad bracht hij een olielamp mee met een witglazen ballon, maar zolang Maatje er nog niet was bleef hij de kaars gebruiken. Toen ze onder de geboden waren, zijn ze ook samen een keer naar de stad geweest. Bij die gelegenheid hebben ze een paraplu gekocht. De winkelbediende toonde er drie. Maatje stond al rap met de duurste in de hand, Adriaan scheen de goedkoopste beter te vinden. „Niet zo riekelijk Aorjaentje", spotte zijn aanstaande vrouw achter de rug van de ver koper. Polderman nam haar woorden voor ernst. Om zijn goedgeefsheid te tonen legde hij de hand op de middelste van de drie regenschermen, een exemplaar dat tot dusver aan bei der aandacht ontsnapt was: „Komaan, laten we den dieën nemen." Voeg een halve triomf bij een halve teleurstelling, dan is de uitkomst twee teleurstellingen. Dat kon de winkelbediende op de gezichten van zijn twee vertrekkende klanten lezen. Maar Maatje fleurde al weer op bij de gedachte, dat zij binnenkort de opbrengst van boter en eieren als privé-inkomentje naar eigen goeddunken zou kunnen besteden en Adriaan vond troost in de zekerheid, dat bij volgende bezoeken aan de stad elk zijn eigen weg zou gaan: Maatje naar de boterbeurs en de pottenmarkt, hij naar graanbeurs en café. „Ik dank je wel voor dat kostelijk present", zei ze zodra de winkeldeur achter hen dichtviel en daarbij gaf ze haar Adriaan een vertrouwelijk kneepje in de arm. Een vrouw weet wat van haar verwacht wordt. Maar in de huifkar, op weg naar huis heeft Maatje een onherstelbare fout gemaakt. Zij is het gesprek begonnen waar moeder haar toe aangezet had: over trouwen op eigen goed. „Hoe kom je daar zo bij?" ondervroeg Polderman nors. „Een idee van moeder", verontschuldigde zij zich. Zij begreep het zelf niet al te best, zei ze, maar moeder drong erop aan. Adriaan scheen lange tijd nodig te hebben om de gedachtengang van zijn aanstaande schoon moeder te doorgronden. Met een effen gezicht, de blik onveranderlijk op de brede rug van zijn paard gericht, vroeg hij: „Hebben jullie dan zoveel geld?" Och Here nee, zoveel was er niet en 't moest gedeeld met een hele kooi kinders. „Zijn je broers en zusters óók op voorwaarden getrouwd?" Nee, dat waren ze niet, maar moeder. Al te nadrukkelijk werd dat woordje moeder herhaald. Ze kruipt weg achter moeders rokken, dacht Polderman. Met merkbare tegenzin zei hij: „Ik bezit meer dan elk van jullie nest." „Dan kun je ook geen bezwaar hebben tegen moeders voorstel." Adriaan ging eens verzitten. De leidsels losjes in de ene hand, hief hij de andere bezwerend omhoog: „Goed bekeken Maatje, maar ik ga niet met je moeder trouwen!" „Nee", zei ze lacherig en zenuwachtig, „maar je zou er 't ouwe mens een plezier mee kun nen doen." In de minuten, die toen volgden, zijn gedachten geboren die tot de ondergang van twee mensen hebben geleid. Eindelijk rechtte hij zich om te spreken: „Goed, 'k zal het in orde maken, we trouwen op eigen goed." Even vlak, zonder een spoor van gekwetst eergevoel, voegde hij eraan toe: „omdat je moeder het zo graag wil." 165

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 21