No. 6
Het haringkaken leidde zoals wij zagen tot
het in gebruik nemen van groteredus duur
dere schepen. Voordien was de vennootschap
waarbij de stuurman-schipper tevens eige
naar-reder was en de knechten optraden als
medewerkers of vennoten die netten mee
brachten (soms waren wel 75 netten in ge
bruik), de dominerende ondernemingsvorm.
De vennoten ontvingen een deel van de
winst, hetgeen nu o.a. nog in de Zeeuwse gar
nalenvisserij voorkomt. In de 15e eeuw, wan
neer de investeringen veel hoger oplopen,
komt de reder die vaak meerdere schepen uit
rust en de vangst voor eigen rekemng ver
koopt, naar voren: een moderne ondernemer
dus.
Verval.
IN de 16e eeuw zonk de Zeeuwse haring
visserij verder weg en kwam de Vlaamse
tot verval. Voor de Zeeuwse eilanden
kwamen in 1578 nog Brouwershaven, Zie-
rikzee, Vlissingen en Vere als haringvissers
plaatsen voor. Van Vlissingen voeren ook die
van Zoutelande en Westkapelle uit. In 1495
was een College van Gedeputeerden voor de
haringvisserij ingesteld, dat geregeld in Den
Haag vergaderde. In het hieruit voortgeko
men College van de groote visscherij", in
1567 opgericht, waren ook afgevaardigden
van Zeeland opgenomen. Deze trokken zich
in 1576 al weer terug op grond van onenig
heid met de Hollanders over het lastgeld.
Dit zal wel samenhangen met de geringe be
tekenis die de haringvisserij in Zeeland nog
had. De Vlaamse haringvisserij kwam na het
midden van de 16e eeuw tot verval. De op
stand van de noordelijke Nederlanders speel
den haar zeer veel parten.
Voor Oostende, Nieuwpoort en Duinker
ken kruisten voortdurend Hollandse oorlogs
schepen. Vele vissers verhuisden naar Zee
land en Holland. De val van Oostende in
1604 bezegelde de ondergang van de Vlaamse
haringkaakindustrie. Het zwaartepunt ver
plaatste zich nu geheel naar Holland, dat
zich met de aanvang van de Republiek als
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
groot visserij-gewest aandient. De visserij
werd toen beschouwd niet als een locale,
maar als een algemene aangelegenheid, getui
ge de regionale organisatie van de haring
visserij en het haringplakkaat van 1582 dat
van kracht bleef tot 1795. Omstreeks 1600
had Holland het monopolie van de kaakha
ring. De Hollanders, bijgestaan door Zeeuwen
die in Holland aanvoerden, voeren het eerst
uit. d.w.z. op de maatjesharing.
In Zeeland zelf viel het zwaartepunt op
de volle haring. De Vlamingen ten slotte ble
ven vissen cp de ijle haring voor hun eigen
kust en in het Nauw van Calais. In 1562
wordt het aantal vissersschepen voor Holland
cp 400, voor Zeeland op 200 en voor Vlaan
deren op 100 gesteld. De boten in Vlaanderen
en Zeeland waren echter kleiner.
In 1613, tijdens het Twaalfjarig Bestand,
vaardigden de Zeeuwse steden maatregelen
uit om de nering opnieuw tot ontwikkeling
te brengen. Dit leverde geen succes op en nog
vroeg in de 17e eeuw verdween de gehele
buizenvloot er. Ook de Hollandse haringvis
serij hield op den duur geen stand. In de 17e
eeuw werd veel schade ondervonden van de
oorlogen die de Republiek met Engeland
voerde over de heerschappij van de zee en
van die met Frankrijk. De koopvaardij oe
fende voorts een grote aantrekkingskracht
uit; dit werk was minder ruw en zwaar en
werd hoger beloond. Er ontstond een nijpend
gebrek aan personeel, zodat men buitenlan
ders moest aanwerven. Onder het scheeps
volk waren de levensomstandigheden weinig
rooskleurig; de kindersterfte was groot. Al
leen in de vissersdorpen bleef de bevolking
de visserij trouw. Waar zich vrachtvaart ont
wikkelde b.v. in Maassluis verliep het
aanbod van vissers. In de 18e eeuw was de
haringvisserij in Holland dus in de neer. Pas
veel later zou zij weer tot bloei komen. De
pogingen die na 1750 in Zeeland werden aan
gewend om de haringvisserij weer op te rich
ten leidden evenmin tot successen, mede door
het personeelstekort, dat voor Vlissingen en
Zierikzee wordt vermeld. In 1754 stelde Vlis-
171