No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Uitbreiding en verbetering na 1880 IN de laatste decennia van de 19e eeuw voltrokken zich grote veranderingen op het platteland. Jarenlang ging de land bouw gebukt onder een zware crisis, vooral als gevolg van de concurrentie van de graan- teelt in Amerika en Rusland. De verbouw van akkerbouwgewassen was niet lonend en er werd gezocht naar andere mogelijkheden voor het agrarisch bedrijf. De fruitteelt bracht in sommige gebieden uitkomst, o.a. in Zeeland 3). Uit de opkomen de industriecentra in West-Europa kwam vraag naar fruit. De inmiddels tot stand ge komen spoorwegverbindingen maakten ver voer van bederfelijke produkten over grotere afstanden mogelijk. De financiële resultaten van de fruitteelt waren relatief goed. Dit had tot gevolg dat landbouwers, grondbezitters en anderen zich er op gingen toeleggen. De fruitteelt kreeg van verschillende zijden nieuwe impulsen. De voorlichting aan de te lers nam een aanvang en de eerste cursussen, o.a. in het verpakken van fruit, werden ge organiseerd. Er kwam belangstelling voor on derzoek, en in 1902 werd door enige voor aanstaanden in de fruitteelt „Zeelands Proef tuin" te Wilhelminadorp gesticht. Een voorwaarde voor een gezonde en zich ontwikkelende tuinbouw is de aanwezigheid van een doelmatig en betrouwbaar afzetappa- raat. De ongeregelde handel in de vorm van opkopen door allerlei pachters en commission- nairs op de bedrijven werd vervangen door de verkoop via veilingsverenigingen. In 1904 werd de Coöperatieve Veilingsvereniging Zuid-Bevelandte Goes opgericht. De han del werd op een meer gezonde basis geplaatst en dit heeft in sterke mate bijgedragen tot uit breiding van het areaal en toepassing van nieuwe teelten. Gespecialiseerde en grote fruitbedrijven werden gesticht. Een bekend voorbeeld is de Zeeuwsche Fruitteelt Maatschappij", een combinatie van kapitaalkrachtige personen, die omstreeks de eeuwwisseling overging tot het op grote schaal aanplanten van fruit. Van hoogstam tot spil DE ontwikkeling van de fruitbeplantingen in de laatste 60 jaren wordt op aan schouwelijke wijze gedemonstreerd door het type en de samenstelling van de nog be staande boomgaarden uit de achtereenvolgen de perioden. In de oude beplantingen van omstreeks 1900 zien wij nog de statige bomen, meestal appelen en kersen, met stammen van 6 voet, geplant op afstanden van 10 a 12 meter. De oude „soorten" zijn grotendeels verdwenen door omenten, maar wanneer dit niet het ge val is, dan kan men er nog een Ganzebout, Hondsmuil, Zoete Campagner, Wintersuikerij, Hollander of Klerk aantreffen. De hoogstam maakte beweiding van vee onder de bomen mogelijk. De fruitteelt was immers een nevenbedrijf. In een iets latere periode, van 1900 tot 1910, komt de bessenteelt tot ontwikkeling. De hoogstamappels en -peren lieten te lang op zich wachten alvorens zij vruchten gaven en er was behoefte aan intensivering. Vooral kruisbessen en later zwarte en rode bessen werden geplant tussen de hoogstammen als z.g. „onderteelt". Kapelle, Biezelinge en We- meldinge waren de plaatsen, waar de combi natie van hoog- en halfstammen en bessen, de z.g. bessentuinen, veel werd toegepast. De intensivering ging gepaard met betere cultuurzorgen, zoals snoeien en bestrijden van ziekten. Rupsen, die een gevaar opleverden voor de kwaliteit van het fruit, werden ge vangen met papieren banden om de stammen. Er werd ook gebruik gemaakt van bespuitin gen met chemische stoffen, zoals kopervitriool met kalk, om de ziekten te bestrijden. De snelle ontwikkeling van de fruitteelt komt tot uiting in een geheel nieuwe wijze van beplanting, die in de jaren 1910-1920 haar intrede deed, nl. de z.g. struikvorm- boomgaard. Men kreeg meer behoefte aan 149

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 5