No. 2
Maar er zijn er ook, die hol-ogig zo maar stil
in een hoekje zitten, tussen potten verf, een
piano, een stapel gordijnen en een timmer-
manskist, die troosteloos denken aan hun eigen
ellende. Ik ken iemand, die een uur voor hij
op moet misselijk is van de zenuwen, zichtbaar
staat te trillen, natuurlijk niets meer van zijn
rol kent, die bij wijze van spreken door zijn
vrienden in leven gehouden moet worden en
om de vijf minuten zweert nooit meer een
voet op toneel te zullen zetten. En om dit nog
eens te zeggen met verschuldigde eerbied aan
meester Pennewip: Dit doen die mensen alle
maal voor hun plezier. Daar moet u toch eens
aan denken, als u weer naar de schouwburg
gaat.
En het recht krijgt ook hier zijn loop.
De zaal raakt vol, de voorzitter houdt zijn
openingsrede, er wordt drie keer gebeld, het
zaallicht gaat uit, het doek gaat langzaam
open en dan stap je het toneel op met de
woorden: Kees, ik had je toch gezegd dat je
En je zegt dat zo goed en zo rustig of je
alleen hiervoor geboren was. En dat is nu het
wonderlijke: Je bent rustig, kalm, de spanning
is gebroken. De man die troosteloos bij de
verfpotten terneerzat een ogenblik geleden,
staat kalm achter de deur (van latten en doek)
te wachten tot zijn beurt gekomen is. Dan zal
hij zijn liefde verklaren aan een meisje (ge
trouwd en vier kinderen) dat hij diep in zijn
hart niet al te best kan uitstaan. Maar we doen
het, want we spelen toneel, we houden ervan,
we zouden het niet graag missen, zoals een
ander zijn bridgeavondje.
Er heerst doodse stilte achter het toneel,
er is rust, concentratie, we zijn de crisis te
boven, het loopt. Dat uur voor de eerste
opvoering, dat is voor velen een kwelling,
een marteling, een hel, maar de amateur
en ook de beroeps zou dit uur niet graag
willen missen, want al dat gevlieg en geren,
en al dat zenuwen-gedoe, dat is het nou
juist, dat is voor ons toneel. Wie daar
ooit heeft staan medelijden, die kan het
niet meer missen. Ik heb eens een heel
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
oud en versleten mannetje, een antiquiteit
haast, bij de première tussen de coulissen
zien zitten. Zijn ik mag haast wel zeg
gen erfgenamen hadden de man dit
voorrecht bezorgd, want hij wou toch nog
één keer meemaken, wat eens de vreugde
van zijn leven was geweest.
WAT zijn dat nu voor mensen, die voor
hun plezier gaan toneelspelen? Als je
in een willekeurig gezelschap vraagt
wie het zou willen proberen, dan zijn er altijd
een paar, die het graag eens zouden willen
wagen; de rest slaat de schrik bij het idee al
leen al om het hart. Merkwaardig genoeg zijn
de jazeggers heus niet altijd de vlotte lui, de
woordvoerders en de gangmakers bij iedere
bijeenkomst. Toneelspelen is in de eerste
plaats zonder dus aan het kunnen te den
ken een kwestie van durven. Waarom wil
len die jazeggers dan wel? Je zou toch haast
zeggen, dat ons dagelijks leven rijke kansen
biedt om toneel te spelen, ons hele leven is
één groot toneelstuk, waarvan alleen het aan
tal bedrijven onbekend is, en waarin iedereen
dag in dag uit zijn rolletje speelt, met of zon
der tegenzin. Als de kinderen, die zo prachtig
hun onschuld kunnen spelen over die vaas,
die zomaar ineens kapot was, weer eens iets
gedaan hebben, dat we in ons hart wel leuk
vinden, maar dat nou eenmaal niet mag, dan
schakelen we ons zo over van de beursberich
ten, die we trachten te lezen op boosheid,
diepe teleurstelling en we spelen tegen ons
goede hart in de moralist en de goede opvoe
der. En als de kinderen een uurtje later nog
nasnikkend in bed liggen, dan lachen we er
nog eens hartelijk om. Wanneer we dan van
onze chef de volgende morgen iets te verwer
ken krijgen, dat druipt van onrecht, zodat we
haast barsten van woede, dan beheersen we
ons volkomen, we weten zelfs nog een glim
lach te produceren of een vrolijke noot, maar
door uitstekend spel beheersen we ons volko
men, we laten vooral niets merken, al zijn we
in de huiselijke kring misschien dagen lang
niet te genieten. Hoe goed spelen we onze rol-
47