Pleidooi voor Polderman No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT J. C van Schagen ER zijn zo van die plekken waar het de moeite loont opgravingen te doen. Centra van oude beschaving, kunste naarslevens, beroemde rechtszaken, het men selijk hart, dankbare bodem altegader. Zee land is ook zo'n plek. Er zit hier nogal wat in de grond. Overigens is dat het bijzonderste niet. Allereerst van belang blijft dat er een man is die vindt. Die de brokken uitgraaft en netjes samenpast, ten dienste van het curiosa minnend publiek. Zeeland mag zich gelukkig rekenen, in L. W. de Bree zo'n geïnspireerd man te bezitten. Historicus, die van vinden weet, tevens auteur met slag van uitvinden. Een misschien wel voor alle historisch bedrijf onmisbare kwaliteit. Waar was de wetenschap zonder fantasie, zonder intuïtie? En zo heb ben we dan hier, in de hierboven in titel ver melde reconstructie van de tragedie-Polder man, de resultaten van opgraving-de Bree no. II, schoon gewassen, kundig samengeschikt en versmolten tot een literair werkstuk. Naar we menen was no. I „Vechten tegen de Bierkaai" méér nog creatie, minder opgra ving. Leverde de historicus voor de Bierkaai misschien alleen het kostuum, de zetting, hier met Polderman produceerde hij ook de feiten en kwam de uitvinder wellicht minder aan het woord. Minder tot zijn recht? Was dit boek misschien een soort gevecht om de eerste plaats tussen historicus en romancier? Het schijnt er af en toe de sporen van te dragen. Dat het, gelijk een goed gevecht betaamt, op een gelukkige fusie uitliep, mag dan tevens worden vastgesteld. Het is een levend ding geworden, er is weinig marionet in de figu ren. Het schilderij kwam uit de verf. Het thema waarop gebouwd is, werd ge leverd door een Zeeuwse cause célèbre, die in 1861 door het toenmalig Provinciaal Ge rechtshof te Middelburg werd berecht. Een boer wiens tweede huwelijk van de wortel af ziek is geweest, doodt, na een lange ellende van twee-kijven-twee-schuld, zijn vrouw. Zijn berechting, eenzijdig gericht, moord oordelen de wat doodslag was x), doet hem geen recht. Intussen, niet hier allereerst steekt de tragedie. Rechtspraak blijft, hoe fijn ook uitgezocht, altijd min of meer een paardemiddel. De pijn zit elders en dieper. In de vraag: waaróm dit? Waarom Polderman wèl, tegenover de dui zend anderen die, als wij allen wellicht, niet beter zijn, niet? Dat de rechter deze vraag niet zag, niet kon zien, misschien zelfs niet mocht zien, is een symptoom slechts, een on derdeel van het bestel, dat de Bree's pleidooi wil belichten en waarin het zijn antwoord tracht te vinden, op dat: waaróm? Waarom? „Wat hoef dat zo?" zou een kind vragen. De Griekse treurspeldichter had hierop zijn antwoord klaar: noodlot. De Christen, later, had een ander: schuld. Het is niet zo vreemd dat we in deze tijd van tanend Christendom weer tot het oude fatum terugkeren. Sophocles en O'Neill had den voor het geval Polderman éénzelfde ant woord gegeven. Mogelijk met dit verschil al leen, dat de één vooral de wil der goden had B Moord in de schilderachtige rechtsterm van die tijd moedwillige nederlaag geheten onderstelt een vooraf beraamd plan, een vooraf bestaand voor nemen en is aldus een belangrijk zwaarder feit dan doodslag, een plotseling exces van onbeheerstheid. 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 21