ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
gezien, de van buitenaf opgelegde-, de ander
de interne lotsbepaaldheid, die van het een
maal gegeven karakter, aan welks greep een
Polderman zich evenmin kan onttrekken als
de Griekse helden aan die van de Olympus.
Een Dostojevski daarentegen, zich harts
tochtelijk vereenzelvigende met de hem voor
gelegde casus, had zich op de borst geslagen
en schuld beleden.
Poldermans Zeeuwse pleitbezorger kiest
niet. Hij houdt het midden. Soms wordt het
noodlotsmotief zwaar geaccentueerd en even
zo dringender klemt dan de vraag, of dit nu
recht moet heten, een ogenblik later valt het
licht op dusdanige kronkels in de werkzaam
heid van 's mans vrije wil, dat de lezer ge
neigd raakt het wel wat liberaal gevallen „als
jij en ik" nu toch maar eens duidelijk tegen
te spreken. Noodlottig toeval, karakter, mo
reel falen, het krijgt allemaal zijn beurt. En
nu is sprietlopen een kunst, maar het is niet
altijd doenlijk daarbij een esthetisch bevredi
gend schouwspel te leveren. Sterker had het
beeld gesneden kunnen zijn, aangrijpender had
de tragedie gebeten, wanneer de man hier had
gestaan óf als een ellendig exempel van schuld
en boete, óf als een hulpeloze knoest, geslagen
door een blind en zinloos Noodlot. De schrij
ver heeft een dergelijke eenzijdige belichting
niet gewild en dat was zijn goed recht. Ver
moedelijk heeft de consciëntie van den histo
ricus den romancier hier wel parten gespeeld.
Vermoedelijk ook is hij aldus de realiteit wel
vrij dicht nabij gebleven. De werkelijkheid
toch is altijd hybridisch, altijd een beetje van
dit en een beetje van dat, nimmer zwart-wit,
altijd grijs, altijd rommelig en onduidelijk en
boordevol, het jammere is alleen, dat de Muze
nu eenmaal juist dit niet hebben kan. Daarom
zijn kunstenaars zulke onmogelijke mensen,
irrealisten zijn het! En daarom maakt een
auteur, die tegelijk historicus is en in beide
kwaliteiten een geweten bezit, het zich ook
wel onmogelijk moeilijk. Eigenlijk kan hij
slechts met de kwadratuur van de cirkel te
vreden zijn. Zie daartegenover eens hoe een
Dr. Ritter, in zijn „Welkom schandaal" Mid
delburg en Zierikzee en wie-weet-wat-nog-
meer lustig tot een gefingeerd Loftinge samen
smeltende, zich comfortabel installeert, ein
delijk alleen met de Muze, schotvrij voor alle
pijlen der historische consciëntie! Een derge
lijke levensruimte heeft de Bree zich niet ge
gund. Maar wie het zich zó moeilijk maakt,
dien mag men niet verwijten dat hij het on
mogelijke niet bereikte. Dit voor wie hier lite
rair krittelen wil.
En wie hier krittelen wil uit realistische
hoek, de doorsnee-lezer misschien, die zich al
licht door bovenstaande beweringen niet zal
laten weerhouden van de vraag, in hoeverre
dit portret nu echt lijkt, hem moge hier ge
antwoord worden, dat o.i. die gelijkenis er
niets toe doet. Evenmin toch als de beeldende
kunst weergave van uiterlijke werkelijkheid
kan en mag zijn, evenmin als de muziek,
evenmin als het toneel, evenmin kan ook lite
ratuur dat zijn. De kunstenaar speelt een auto
noom spel. De z.g. realiteit mag daarvoor wat
feiten leveren, als aanleiding, als springplank,
wat vormeloze klei om te kneden, een thema
hoogstens. Maar dan is de beurt aan den
schrijver, die vrij moet kunnen scheppen, naar
eigen wet dat is de wet van het werk
uit eigen, vrije vermetelheid. Een schrijver
hoort maling te hebben aan getrouwe gelij
kenissen. Modellen, je kan er wel eens niet
vantussen, maar je moet ze zo gauw mogelijk
wegsturen, zo luidt een goed schildersrecept.
MAAR waarom zouden we trachten af te
dingen? Laten we liever waarderen
wat de schrijver ons gaf. Zijn sterkte,
ze ligt in zijn intelligentie, zijn ingetogenheid,
in de heldere, doorzichtige tekening, de aan
dachtige, koele maar nimmer kille belijning,
die doet denken soms aan een primitieve
houtsnede welke haar figuren met enkele
contouren bepaalt. Een stille ironie, die af en
toe herinnert aan Anatole France's „tendre
mépris", omspeelt de vertakkingen van het
verhaal. De mozaïek der feiten is met wijze
hand geschikt en „understatement" is den
50