ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 gadering van de Vereniging van Genees- en Heelkundigen. Coronel gaf na de „hartelijke toespraak" van de voorzitter tot de scheidende secre taris in „gemoedelijke woordente kennen „hoe dankbaar hij zich gevoelt, niet alleen voor het vervroegen der vergadering om zijnentwege, maar tevens voor het nut wat hij in de Vereniging zelve heeft opgedaan, waaraan hij met ronde woorden zijne ver dere ontwikkeling verschuldigd zegt te zijn". Wij hebben gesproken over zijn harde wer ken en een mogelijke compensatie door het vroege overlijden van zijn vrouw. Mogen we het als een bewijs temeer zien, wanneer hij in 1861 zijn „De gezondheidsleer toegepast op de fabrieknijverheid" het licht doet zien? Weer een boek van bijna 400 blz., waarvan het tweede gedeelte het „onderzoek naar den zedelijken, verstandelijken en ligchamelijken toestand der calicotsfabriekarbeiders" in Zee land behandelt. Het is onmogelijk in kort be stek de inhoud van zijn onderzoek weer te ge ven, maar wel kunnen we zeggen, dat Coronel in die tijd een van de weinige figuren was die de nadelen zag van de technische inrichting der bedrijven voor de gezondheid en veiligheid der werklieden en verband legde tussen physie- ke ontwikkeling en beroep. Reeds in zijn eerste studie van de calicotwevers had hij gewezen op de zegen van de stoommachine. Men moet deze zielloze kracht daar laten optreden, waar zij edele vermogens kan vervangen. Hoewel niet zo grondig als bij de calicotwevers typeert het verband leggen tussen werk-omgeving-ge- zondheid ook zijn onderzoek van de arbeiders op de Leidse wolfabrieken en de diamantbe werkers te Amsterdam, waarover bijdragen verschenen in het Tijdschrift voor Genees kunde van 1864. Ook de Hilversumse wevers betrok hij in zijn onderzoek. In zijn bijdrage over de Hilversumse in dustrie (Ts. v. Geneesk. 1862), beschrijft hij hoe een 10-jarige knaap, vier jaar ach tereen, thans 17 uren daags van 4 uur 's morgens tot 11 uur 's avonds met 2 uur rust aan het spinnen was, gehuld in een nevel van haarpluis in een laag en vochtig vertrekje, blootvoets op een stenen vloer. Een monografie over deze groep wordt door Frédéric Le Play opgenomen in zijn 6-delig werk „Les ouvriers européens". Zijn verdiensten worden in het buitenland erkend met een bekroning door de Société internationale d'économie sociale te Parijs o.a. in 1869. Zijn algemene noties over calicotwevers zijn verrassend. Over de gezondheid der ongehuw de wevers, die ver achter staat bij die der on gehuwde weefsters merkt hij op: „Dit is onzes inziens toch iets eigenaardigs aan de vrouwe lijke natuur. De vrouw toch is meer aan een zittend leven gewoon; de vrouw kan zich eer der in een eentoonigen arbeid schikken en kan dien dan ook langer en met minder schade lijke gevolgen verduren, mits deze arbeid hare krachten niet te boven gaat". Aan de psychi sche gevolgen wordt door hem ook aandacht besteed. De neerslachtige houding der mannen verklaart hij uit hun bewustzijn dat dit een tonige werk hun enige levensbestemming was. Het maakte hen onverschillig voor zichzelf en hun omgeving. DOOR toedoen van de onvermoeibare Coronel komt in de vergadering te Hoorn van de Maatschappij tot be vordering der Geneeskunst van juni 1861 de fabrieksarbeid van vrouw en kinderen ter sprake. De vergadering besluit een rekest aan de regering te richten en op 30 september 1863 wordt een staatscommissie ingesteld om de toestand der kinderen op de fabrieken te onderzoeken. Coronel maakt geen deel uit van deze commissie. Te voortvarend, te radicaal? Dit laatste kan men niet van de commissie zeggen, die in de eerste af levering van haar rapport pas in 1869 verschenen eigenlijk aan het werkelijke vraagstuk niet eens toekwam. Coronel's be doeling was de hygiënische zijde van het 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 6