No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT vraagstuk te behandelen, de volksgezondheid dus, en hij wees daarbij op het wenselijke van een plaatselijk onderzoek door geneeskundi gen, industriëlen en andere deskundigen. Het kinderwetje-Van Houten dat in 1874 in het Staatsblad komt, is maar een zeer mager re sultaat en behelst niet veel meer dan dat kin deren beneden 12 jaar niet in dienst genomen mogen worden, behalve voor huiselijke dien sten en veldarbeid. Hoe Coronel kans heeft gezien in deze jaren nog een breed opgezet boek (396 blz.) over „De bewaarschool. Haar verleden, tegenwoor dige toestand en hare toekomst" (1864) te schrijven blijft ons een raadsel, maar voor de geneesheer „mag de beteekenis van de bewaar school, als eerste opvoedingsgesticht van den mensch, niet onopgemerkt blijven". Ook in dit werk is weer een grote plaats aan het ge schiedkundig gedeelte gewijd, waarin de grondleggers Pestalozzi, Oberlin en Fröbel be sproken worden. Door eigen waarneming be schrijft hij verder de toestand van zijn dagen en gaat de gebouwen, schoolmeubelen, hulp middelen en het personeel na. „Licht, lucht en leven zijn de drie hoofdvoorwaarden, zal het kind op de bewaarschool goed kunnen gedij en". Hem lijkt een wet op het bewaarschool wezen noodzakelijk. Over het godsdienston derwijs op de scholen is hij helemaal niet te spreken. „Men maakt er gebedmachines door, die altijd de naam des Heeren en de phrase 't is zonde" op de lippen hebben, doch zich noch om dien naam, noch om de vermijding der zonde zullen bekommeren". En aan het slot van het boek: „Op dan, mannen van ver lichting! Slaat ook gij de handen aan het werk en toont thans ook door de daad, dat het u ernst is met al die schoone woorden van ver lichting en beschaving, van verbetering der opkomende geslachten. Stelt een krachtigen muur tegenover die zonen der duisternis, die werken voor de eeuwigheid, maar vergeten, dat de weg daarheen over de aarde leidt!" In 1866 wordt Coronel nog benoemd in de door de Vereeniging voor de Statistiek ingestelde commissie met het doel bouwstoffen te ver zamelen over de toestand der arbeidende klas sen. DOOR zijn uitspraken over godsdienst en verlichting komen we op het punt van zijn geesteshouding. Spinoza was hem voorbeeld. Over deze wijsgeer heeft hij in 1871 een boekje geschreven, dat in 1873 te Basel in het Duits werd vertaald. Het is een vlot ge schreven werkje, waarin we de volgende pas sus tegenkomen. „Het christelijk leven liep gevaar onder te gaan in de leer der regtzin- nige kerk. Hoe meer het hoofd verhit werd, des te meer koelde het hart af. De eenvoudi ge, kristalheldere zin van het Evangelie werd door de spitsvondigheden en haarkloverijen der bijbelklaarders tot een louter mysticisme teruggebracht". Gunning zegt in zijn boek over „Spinoza en de idee der persoonlijkheid" (1919 2) over het werkje van Coronel, dat het „verwarmd (is) door de eigenaardige grimmig heid tegen het christelijk geloof, die bij den modernen Israëliet, even als bij onze „liberale" geestesrichting welke hij beheerscht, voor on partijdigheid pleegt te gelden". Inmiddels zijn we het jaar van zijn vertrek van Amsterdam naar Leeuwarden gepasseerd: 20 februari 1867. Hij vestigde zich daar als genees-, heel- en vroedmeester. Het jaar daar op, 22 mei 1868, huwt hij voor de tweede maal met Henriette Vos, te Leiden geboren 15 januari 1837. Uit dit huwelijk worden te Leeuwarden drie kinderen geboren. Maurits (3 juni 1869), Boudewijn (27 augustus 1870) en Clara Geertruida (17 november 1876). Henriette Vos behoorde tot de Ned.-Israëliti- sche gemeente. Wij kunnen ons voorstellen dat hij zich in tensief met het onderwijs van zijn kinderen heeft beziggehouden. Dit onderwerp heeft hem zijn gehele leven door na aan het hart gele gen. Hij is ook lid geweest van de staats commissie belast met het ontwerpen van voor schriften voor bouw en inrichting van scho len. Deze commissie laat in 1879 een uitvoe rig rapport verschijnen. Ook over dit onder- 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 7