ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 werp schrijft hij een praktische handleiding: „De gezondheidsleer der school en van het schoolkind" (1881). In zekere zin is dit een strijdschrift, want ,,de gebeurtenissen met de zaak der officieele schoolhygieine sinds het aftreden van den mi nister Kappeyne hebben het mij wenschelijk doen voorkomen een protest te leveren tegen miskenning eener zaak, die mij dierbaar is ge worden, waarvoor ik meer dan het vierde eener eeuw gestreden en geleden heb". Het is niet doenlijk ook maar een opsomming van al zijn geschriften te geven. Praktisch gericht zijn weer „De goede raadgever in Gezonde en in Zieke Dagen" (1884) en het „Dagboek voor Moeders" 2). Van dit laatste werkje zegt hij, dat een huishoudboek voor de welvaart van het gezin grote waarde heeft, hoeveel te meer een dagboek, waarin wordt aangetekend wat er tijdens de opvoeding der kinderen voorvalt en hoe zij zich ontwikkelen. DE laatste tien jaar van zijn leven houdt hij zich vooral met tijdsproblemen be zig, o.a. in de vorm van uitvoerige boekbesprekingen. In een opstel over het ka rakter van onze tijd uit 1882 wijst hij op het gevaar van overspanning. Socialisme, nihilis me en clericalisme zijn duidelijke bewijzen van ontevredenheid, van overdrijving, van onver draagzaamheid, van de grootste onrechtvaar digheid, van de blindste eenzijdigheid. In de wetenschap gaat het dezelfde kant op: een drijven naar uitersten, een streven om spoedig resultaten te verkrijgen, waarbij originaliteit en zoeken naar waarheid steeds meer op de achtergrond raken. Ook in een ander opstel („Het ziektekarakter des tijds" 3)) worden deze problemen behandeld, met noties over gezin, kunst en politiek. „Een gezin naar eisch te besturen, is eene grootere kunst dan die een staatsman beoefent, want zij berust op de hei lige plichten, door de natuur opgelegd". Het werk der impressionisten vindt hij bedenke lijk. „Het gild der impressionisten gaat even ruw om met de kwast, als de naturalisten met de pen". Muziek: „de onbegrijpelijke toe komstmuziek van een Wagner en zijne ver eerders" en „de parodieën van een Offenbach en zijne nabootsers". Hoeveel genieën en ta lentvolle mensen dragen de kiem van geest- verbijstering in hun brein? Het streven van de anti-revolutionairen en hun hoofdman Kuy- per evenals dat van de anarchist Domela Nieuwenhuis, acht hij het gevolg van een ge- exalteerd zenuwstelsel. Merkwaardig deze twee „erflaters van onze beschaving" in dit verband! Nog eenmaal zal Coronel niet lang voor zijn dood te Leeuwarden op 24 november 1892 zijn vrouw was hem daar 31 oktober 1887 voorgegaan al zijn bezwaren tegen de geest der eeuw (was Da Costa ook geen Por tugese Israëliet?) samenvatten in zijn opstel „Fin-de-siècle-kwalen", gedagtekend 16 april 1892 4). Het is of hij al zijn kennis en zijn ervaring n.a.v. verschenen boeken nog eens wil herhalen en samenballen. Hij zegt iets over de geschiedenis van de pest, de „zwarte dood", waarop hij reeds eerder (in: Volks gezondheid en volksbeschaving, 1882) gewe zen had hoe men vroeger de joden als ver oorzakers had gebrandmerkt. Hij beschrijft verder het zieke leven in de richting van de „zenuwsfeer"danswoe de.geeseltochten, duivelswaanzin, om ein delijk te komen op de overspanning in de industriële middelpunten: het fabriekspro- letariaat met zijn physiek en moreel ver val. Tot in de hoogste sporten is er zenuw overspanning. „Van den slakkengang van den postwagen tot de vliegende vaart van het stoomros en de bliksemsnelheid van de telegraaf, van het rosse en schemerachtige licht van de fakkel en het talklicht tot het dagheldere electrisch licht zijn de afstanden ontzaglijk; en toch zijn die in weinig meer dan een menschenleeftijd doorloopen" Over onderwijs: Geforceerd instampen, zoogenaamd drillenleidt tot geestelijke indigestie"Onderwijs is het dienstbaar ma ken aan vruchtbare arbeid, het voorberei den tot het praktische leven; het kind tot 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 8