No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT aangegeven waar eerst en waar later. Indien de werkwijze, die in het rapport wordt ge volgd, ook in de praktijk zou worden toege past, heeft dat voor Zeeland ernstige conse quenties. Gesteld wordt nl., dat in Zeeland „het ruilverkavelingsprobleem naar opper vlakte gerekend thans niet urgent meer is", hetgeen betekent, dat in deze provincie in de eerstkomende 30-50 jaar geen ruilverkavelin gen meer zullen voorkomen. De vraag is nu: hoe komt men tot deze duidelijke uitspraak? Welke normen worden gehanteerd? In dit artikel zullen we deze normen nagaan en bezien, of ze in het bij zonder voor Zeeland niet tot onbillijkheden leiden. Het Meerjarenplan zal dus uit een bepaalde gezichtshoek kritisch worden bezien, hetgeen veelal tot van het rapport afwijkende conclusies zal leiden. Uitdrukkelijk zij ech ter vermeld, dat de poging tot het opstellen van een urgentieschema, zoals in het rapport wordt gegeven, veel waardering verdient. Het ware te wensen, dat een soortgelijke studie van andere investeringsprojecten zou worden gemaakt. In deze beschouwing gaan we er begrij pelijkerwijs van uit, dat in de herverkave- lingsgebieden geen ruilverkaveling meer zal plaats vinden. Alleen de rest van Zeeland is dus relevant. In het Meerjarenplan wordt een vijftal criteria genoemd, waaraan een gebied moet voldoen om voor ruilverkaveling in aanmer king te komen. Deze criteria zijn de volgende. 1. Het betrokken gebied moet in de komende 30 a 40 jaar een agrarische bestemming be houden. 2. Over het algemeen moeten niet meer dan 50 a 60 bedrijven van 1-10 ha per 1000 ha cultuurgrond aanwezig zijn; waar dat wel het geval is, zal immers de ruilverka veling weinig effect sorteren en dient eerst bedrijfsvergroting te worden bevorderd, onder andere door middel van industriali satie, agrarisch-sociale voorlichting en aankoopbeleid. 3. Na uitvoering van de ruilverkaveling moet een redelijk gebruik en beheer van de nieuwe toestand verzekerd zijn. 4. Het plan zal zo mogelijk ook moeten lei den tot betere maatschappelijke toestanden in het gebied. 5. Het investeringseffect (de verhouding tus sen de baten en de investeringskosten) moet gunstig zijn. Indien aan de factoren 1, 2 en 3 is vol daan, bepalen de factoren 4 en 5 de urgentie volgorde; de hoogte van het investeringseffect en van het „maatschappelijk rendement", welke beide factoren onderling worden ge koppeld, zijn dus beslissend voor de urgentie van de ruilverkaveling in een gebied. Voordat we deze factoren nader bezien, kan worden opgemerkt, dat Zeeland voor wat betreft de criteria 1, 2 en 3 gunstig ligt. De overgrote meerderheid van de cultuurgrond zal in de komende 30 a 40 jaar een agrarische bestem ming behouden; een redelijk gebruik en be heer in Zeeland zeker niet minder te ver wachten dan elders; uitgezonderd de fruit teeltdistricten op Zuid-Beveland voldoen alle gebieden in Zeeland aan de norm van maxi maal 60 bedrijven per 1000 ha cultuurgrond. Met name deze factor is belangrijk, omdat grote oppervlakten in Nederland niet aan deze norm voldoen; in het Meerjarenplan is daarmee overigens onvoldoende rekening ge houden, hetgeen merkwaardig is, omdat (naar in het rapport terecht wordt opgemerkt) een ruilverkaveling in deze gebieden waarschijnlijk direct weinig effect zal sorteren. Om in Zeeland aan de criteria, die als conditio sine qua non gelden, is voldaan, moet de geringe urgentie van ruilverkavelin gen in Zeeland worden geweten aan een laag investeringseffect en/of een gering maatschap pelijk rendement. Het investeringseffect. HET investeringseffect is de verhouding tussen de te verwachten baten en de investeringskosten van ruilver kavelingen. De investeringskosten zijn, gezien 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 25