No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
De maatschappelijke factoren.
IN het Meerjarenplan wordt de behoefte
aan ruilverkaveling in een gebied des te
groter geacht, naarmate de maatschappe
lijke achterstand groter is. Om tot een bepa
ling van de maatschappelijke achterstand te
komen, is een zestal factoren behandeld, nl.
twee agrarisch maatschappelijke factoren:
a. het gemiddeld inkomen van de bedrijfs-
hoofden in de landbouw; en
b. het aantal bedrijven in de grootteklasse
15 ha per 1000 ha cultuurgrond; en
vier algemeen maatschappelijke factoren,
nl.
c. het liggen van het blok binnen een ont
wikkelingsgebied
d. een ongunstige geografische ligging;
e. het aantal krotten;
f. de voorziening met elektriciteit en water
leiding.
Om tot een onderlinge afweging te komen,
zijn de factoren a en b voor vier en de overige
factoren voor twee punten gerekend; met dien
verstande, dat de punten worden gegeven, in
dien de situatie in het blok ongunstiger is dan
het gemiddelde voor Nederland; tot een ge-
detaileerde afweging wordt dus niet overge
gaan.
"Wat kunnen we van deze punten, speciaal
ten opzichte van Zeeland zeggen? In het al
gemeen kan men de vraag stellen, of een ruil
verkaveling het aangewezen middel is, om een
ongunstige maatschappelijke positie op te
heffen. Twijfel hieromtrent wordt ook uitge
sproken door de heer Elzerman in een minder
heidsnota, die bij het rapport is gevoegd. Met
name voor de factoren d, e en f is een ruil
verkaveling in zijn geheel vermoedelijk een
minder adequate oplossing, dan de verbetering
van deze factoren als zodanig. Men kan zeker
volhouden, dat met uitzondering van factor
c (het liggen in een ontwikkelingsgebied bete
kent o.a., dat de vrijkomende arbeidskrachten
buiten de landbouw werk kunnen vinden), de
maatschappelijke achterstand, zoals die hier
is bepaald, met ruilverkaveling niet nauw ver
band houdt, ook al kan deze achterstand met
een uitgebreide ruilverkaveling worden aan
gepakt.
Wel kan worden gezegd, dat wanneer de
cultuurtechnische omstandigheden ongunstig
zijn een ruilverkaveling het aangewezen mid
del is om een eventueel ook bestaande maat
schappelijke achterstand op te heffen. Daar
mee wordt die maatschappelijke achterstand
echter een secundaire maatstaf.
Ook indien men de maatschappelijke ach
terstand door de genoemde factoren vol
doende bepaald acht en deze achterstand als
grondslag voor een urgentiebepaling van ruil
verkavelingen aanvaardt, is op de factoren
zelf kritiek mogelijk. De maatschappelijk-
agrarische positie wordt bepaald door twee
factoren, waarvan in de uiteindelijke urgen
tieberekeningen er één (nl. factor b) vervalt.
Aan het gemiddeld inkomen van de bedrijfs-
hoofden wordt daardoor een groot gewicht
toegekend. Zoals in het rapport wordt ver
meld, moeten aan de cijfers hieromtrent echter
geen te vergaande gevolgtrekkingen worden
verbonden, omdat deze niet nauwkeurig zijn
en slechts betrekking hebben op één jaar, nl.
1950. Bovendien moet worden gezegd, dat de
huidige omvang van het agrarisch inkomen
weinig zegt omtrent de mogelijke verbeterin
gen, die door ruilverkaveling kunnen worden
bereikt. Daar het inkomen van de bedrijfs-
hoofden grotendeels bepaald wordt door de
kwaliteit van de boer, de bedrijfsgrootte en
de produktieomstandigheden, wordt het door
ruilverkaveling slechts gedeeltelijk beïnvloed,
terwijl deze invloed eigenlijk al in het in
vesteringseffect is verwerkt. Dat de gemid
delde inkomens van agrarische bedrijfshoof-
den in Zeeland hoog worden becijferd, leidt
dan ook m.i. ten onrechte tot de conclusie
van het ontbreken van een agrarisch-maat-
schappelijke achterstand.
Over factor c kunnen we kort zijn. Zeeland
is sedert kort als ontwikkelingsgebied aange
wezen, maar dat wisten de rapporteurs nog
niet. De maatschappelijke achterstand komt
daardoor 2 punten hoger te liggen, waardoor
79