ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
Scheldemonding. Antwerpen en de Schelde
versus Londen en de Thames, in deze vorm
had een oud probleem een nieuw aspect ge
kregen na de verovering van de Oostenrijkse
Nederlanden door de Franse revolutielegers.
1809 bracht dan ook slechts de tenuitvoerleg
gingen van een plan, dat men in 1798, 1803
en 1805 had moeten uitstellen. De omstandig
heden schenen echter in het voorjaar van
1809, toen men het weer opvatte, gunstiger
dan ooit te voren. Het Grote Leger bevond
zich in Oostenrijk, waar Napoleon, bij Re
gensburg ternauwernood zelf aan de dood ont
snapt, na de moorddadige gevechten bij As-
pern en Essling, afgesneden zat op het eiland
Lobau. In Duitsland bestookten de huzaren
van Schill de Franse troepen, Tyrol verkeerde
in opstand, Spanje was het toneel van een
eindeloze en bloedige guerilla, waar de Fran
sen voor het eerst ervoeren, waartoe een ge
tergde bevolking in staat is. Fouché, de mi
nister van politie, moest in Frankrijk zelf met
harde hand de oproerige bewegingen onder
drukken, die in de westelijke en zuidelijke de
partementen de kop weer opstaken. Zowel hij
als de Engelse regering beschikten over inlich
tingen, dat de bevolking van de Belgische
departementen het Franse régime meer dan
moe was en een actie van overzee met vreugde
zou begroeten. De overwinning bij Wagram
scheen het geschokte prestige van de keizer
wel te herstellen, maar betekende tegelijkertijd
een uitdaging voor Engeland. De Oostenrijkers
sloten een wapenstilstand, maar hielden de
vredesonderhandelingen met opzet slepend.
Een sterke stroming in de Britse pers en pu
blieke opinie drong sterker dan ooit te voren
op een landing aan, Oostenrijk verwachtte
zelf niet anders. Prins Starhemberg, in ver
momming naar Londen gekomen, oefende er
voortdurend druk op de regering uit en her
innerde haar aan vroeger gedane beloften.
OP 18 juni 1809 besloot het kabinet van
St. James tot de expeditie, niet alleen
echter als steun en afleidingsmanoeu
vre voor de Oostenrijkse bondgenoot, maar
ook met de bedoeling, Frankrijk op eigen bo
dem een slag toe te brengen door de vernieti
ging van het Franse eskader op de Schelde,
dat twee Britse eskaders onafgebroken wist te
binden en van de sterk uitgebreide werven en
arsenalen te Antwerpen en te Vlissingen, die
een wezenlijke bedreiging voor Engeland wa
ren geworden. Tot opperbevelhebber werd be
noemd lord Chatham, een jongere broer van
Pitt en protégé van koning George III. Die
benoeming, waarbij meer rekening werd ge
houden met de teleurstelling van Chatham,
dat hem indertijd het bevel over de Engelse
troepenmacht in Spanje ontgaan was, dan met
militaire bekwaamheden, voorspelde al weinig
goeds. Chatham stond immers reeds lang vóór
de expeditie bekend als een uitzonderlijk traag
en besluiteloos officier, hoewel steeds een
„perfect gentleman". Op 16 juli ontving hij
pas zijn definitieve instructies, die hem, be
halve het verwezenlijken van de reeds genoem
de doeleinden, bovendien opdroegen: de ver
overing van het eiland Walcheren en het on
bevaarbaar maken van de Schelde voor oor
logsschepen. Zodra deze opdrachten, voorzo
ver dat mogelijk zou zijn, uitgevoerd waren,
moest Chatham „onmiddellijk de noodzakelij
ke maatregelen nemen om het leger weer in te
schepen en terug te voeren naar Engeland,
met achterlating van voldoende troepen om
het eiland Walcheren in bezit te houden, tot
dat Wij U onze uiteindelijke beslissing hebben
laten weten."
Het is veelbetekenend, dat deze instructies
uitvoeriger ingaan op de vraag, hoe te hande
len bij mislukken dan bij slagen van de ex
peditie. Zoals later gebleken is, het zal hier
onder nog ter sprake komen, waren in het
Britse kabinet zelf de meningen verdeeld over
de wenselijkheid en het nut van een expeditie
naar het vasteland. Drijvende kracht was
Castlereagh, de minister van oorlog, die vast
geloofde in het succes van de operatie, mits
zij bliksemsnel als een „coup de main", werd
uitgevoerd. Zijn collega van buitenlandse za
ken daarentegen, Canning, stond sceptisch
tegenover het gehele plan. Canning gaf zich
54