Heine en Van Lennep in Zeeland Lyrisch en nuchter ten tijde van de romantiek: No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT door Daniël A. de Graaf NU er zovele stemmen opgaan van de genen die, in verband met de uitvoe ring van het Deltaplan, Zeeland als recreatieoord in het middelpunt der belang stelling geplaatst wensen te zien, kan het van belang zijn eens na te gaan hoe in romantischer tijden over deze provincie gedacht werd. Sprak met name Edmondo de Amicis met betrekking tot hetgeen hij een onzer „merk waardigste gewesten" noemt van een „verbor gen paradijs", vóór hem was Victor Hugo al naar dit eilandenrijk getogen om een hem on bekende sprookjeswereld te ontdekken, (waar bij, naar zijn zoon Charles meedeelt, de dichter zelf door de Zeeuwen ontdekt werd). Op haar beurt spreekt de jaargang 1875 van „De Aarde en haar Volken" uitvoerig over Zeeland, gelijk over zovele afgelegen streken ter wereld als van een curiosum. Het betreft hier een Hollander, die op een van zijn reizen „een Zuidlander, een zoon der bergen" ontmoet had en hem naar het Noor den had meegetroond, waarbij Zeeland als eerste punt op het programma stond. Met een soort profetische blik stelt de anonieme auteur vast: Zij hebben dat land doorkruist en doorwandeld, nederzittende aan den haard der landlieden, in de gelagkamer der dorpsherberg, toegelaten ook in den salon der aanzienlijken; overal vriendelijk ontvan gen, overal zich beijverend land en volk te leeren kennen, de trekken op te vangen van het eigen aardige, nationale leven, helaas ook hier der ver dwijning nabij. Curieus is het dat Zeeland hier als enige streek van ons vaderland in dit toch geheel aan het buitenland en liefst aan veraf gelegen, exotische gebieden gewijde tijdschrift is op genomen als „het in zoo menig opzicht merk waardige en karakteristieke gewest, sinds de vroegste dagen onzer historie met Holland lotgemeen, en door zoo velerlei banden aan Holland verbonden". Het eerste in dit verband te berde gebrachte motief is de constatering: „Het land is hier niets, het water alles". Thans wordt dat anders en moet men het probleem land en water met de nadruk op land onder de ogen zien, vooral met de gedachte aan de tussen- materie strand, of oever, waar het zoetwater betreft De Schelde wordt ons hier beschreven als een der grote wereldstromen: uit esthetisch oogpunt beschouwd niet onderdoend voor het geen de natuur ons in de toekomst te zien zal geven: Is het niet of zij, hare meerderheid en kracht bewust is, die prachtige rivier, zich koesterende in den zonneschijn, en weelderig zich tooiende met al de tinten, al de schakeringen, die zij in de speling van het licht over haar groenachtig-zilveren wa teren spreiden kan, tot ze beurtelings flonkeren als diamanten, of stralen in den matten glans als van vloeiend smaragd? Is ze niet bekoorlijk schoon? Maar o ze kan vreeselijk zijn, als ze opstaat in hare kracht, als hare donkere golven zich opstapelen en in wilde woede het land bedreigen, maar noode tegen dien aanval bestand, zoo vaak daarvoor bezwijkende Naar aanleiding van dit beeld dat zowel toekomst als verleden omvatte, verklaart de schrijver het bekende gezegde Luctor et emergo als „ik worstel en drijf boven" maar deze vertaling slaat meer op het Zeeland zoals het er uit zal zien na de verwerkelijking van het 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 13