No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT De stap, die van dit voortreffelijk voorge dragen betoog naar de mogelijkheden, wense lijkheden en moeilijkheden van regionale om roepen, regionale televisie en regionale pers ondernomen moest worden, was wat te groot. Het zou uiteraard mogelijk geweest zijn om tussen het onderwerp van Banning en de on derwerpen der andere sprekers een brug te slaan. Prof. Banning liet dit na, omdat hij nauwelijks de zoveel beter liggende kansen der verstaanbaarheid in de kleine kring (in dit geval de regiones) aanroerde en de anderen lieten dit na, omdat zij zelf deze brug niet zagen liggen, althans deze niet gebruikten. Dr. H. J. Prakke, die over de betekenis van de regionale pers sprak, zag wel terdege de kloof, maar niet de brug, toen hij zijn betoog aanving met de woorden: „Schroom moet wel bevangen wie, na Bannings bezinning op de ware communicatie, geroepen wordt om de betekenis van het massa-communicatiemiddel „de pers" en dan nog wel in het bijzonder de „regionale" pers te peilen. Resolute terug schakeling naar het niveau van menselijke sociabiliteit, waarop de pers een rol vervult, schijnt geboden". De terugschakeling was helaas voor de har monie van het geheel wat te resoluut. Dr. Prakke, die het regionalisme niet alleen heeft uitgevonden, maar ook verbeterd, over dreef, naar ons gevoelen althans, de betekenis van de regionale pers op vrij ernstige wijze. Bij uitspraken van figuren als Prakke er een is, krijgt men steeds de neiging om met een welgemeend „Kom nou!" de zaken af te doen. Dit zou echter niet alleen onhoffelijk zijn, maar ook onrechtvaardig, want Prakke's bekommernis over de desintegratie-verschijn- selen in onze maatschappij zijn ongetwijfeld oprecht. Alleen in het koortsachtig zoeken naar integratiepunten, wordt, zodra er een als zodanig kan worden aangemerkt, de waarde daarvan te absoluut gesteld. Als Prakke de regionale pers ziet als een middel tot beïnvloeding van het normbesef (sociale controle) en bovendien als een ge- sprekscentrum en de journalist als een ge spreksleider, dan heeft hij maar ten dele ge lijk, omdat hij niet voldoende rekening houdt met de toch altijd wat vluchtige relatie, die er tussen krant en lezer nu eenmaal bestaat. Dit „absolute denken" verhinderde Dr. Prak ke 0111 aan de regionale pers een kritische be schouwing te wijden. Integendeel, men zou hier eerder van een dithyrambe kunnen spre ken. De kritiek beperkte zich hier tot de in tellectuelen, die de regionale pers niet die waardering zouden geven, waar deze onge twijfeld recht op had. Het behoeft geen betoog, dat Dr. Prakke over het gevaar van de het isolement- en het daarmee gepaard gaande chauvinisme-ver- sterkende werking van de regionale pers niet sprak. De regionalisten a tort et a travers er varen dit ook niet als een gevaar. Zij worden over het algemeen gekenmerkt door een vrij grote mate van ambivalentie. Aan de ene kant willen zij het gewest „hoog opstoten in de vaart der volkeren" en aan de andere kant hopen zij, dat alles zo blijven mag als het nu is. Ook in onze provincie kan men dit ver schijnsel waarnemen. Aan datgene wat op onderwerpelijk congres over de gewestelijke omroep en over de televisie gezegd werd, zou ook nog wel menige beschouwing gewijd kun nen worden. Wij laten dit niet na wegens gebrek aan reverentie voor deze communicatie-middelen, maar omdat deze zaken voor Zeeland, op het ogenblik althans, niet interessant genoeg zijn. Een gewestelijke Zeeuwse omroep wordt vooralsnog niet overwogen, terwijl de televisie zelfs op nationaal vlak de wieg nog niet uit is. Hetwelk voorlopig twee zorgen minder be tekent. Overigens, een interessant congres. Rijk aan ideeën, doch arm aan feitelijke gegevens. A. L. A. BORST. UI

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 23