No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Bij donkere avond alzo! Het is wel oppas sen zegt men. Het poeder ontbrandt zó plot seling, dat je erg vlug met je handen weg moet zijn. De eerste lucifer wordt aangestre ken, bij het poeder gehouden! Er gebeurt niets! Een tweede! Ook niets! Ik word wat bru taler, roer even met de brandende lucifer in het poeder! Floep! Een helwitte, verblindende vlam, heel even. Onmiddellijk zitten we weer in het donker! Maar ik sta daar met vier verbrande vingertoppen! Ik voel het, al komt de pijn nog niet door! De lamp wordt opgestoken. Ik speel het nog klaar de cameraspullen in te pakken, ver zwijg nog Dan griezel ik even, als ik de nagels van mijn vingers schuin opwaarts zie wijzen, los gerukt van het vlees. De pijn komt in alle hevigheid opzetten. Ik moet me openbaren. Ontsteltenis! weeklagen! Een em mer water! Het geeft even verlich ting Groene zeep! Ook even Gauw naar huis! Onderweg kan ik vrij uit kermen en kreunen Mijn vrouw neemt meer deskundige maat regelen. De pijn blijft, wordt nog heviger! Ik ga naar buiten, wat heen en weer lopen, wil alleen zijn in mijn zuchten en steunen. Een paar uren loop ik daar zo, de tranen me in de ogen springend van pijn in mijn pogen me te vermannen om niet te huilen. Dan, middernacht is al lang voorbij, laat de pijn af, vrij snel. Ik ben een ander mens. Gauw naar huis en onder de wol, slaap vlug in. Heb geen pijn meer gevoeld tot aan de al gehele genezing toe. Dit is ook een herinnering aan 't weekje, zij het allerminst een aan gename. Nooit heb ik me meer aan blitzlicht gewaagd Evenwel, teleurstelling prikkelt tot door zetten! De foto zal er komen. Dan bij dag licht! Tijdopname! Op een zonnige zaterdag in juni gebeurt het. Het gordijntje van voor het raam, de buitendeur wijd open, Toon in d'n dut, een kwart minuut belicht, klaar! De derde man! Dat is de jongere broer van Toon, een zeventiger, weduwnaar, al jaren, Oude Toon op zijn vuurhaard. als Toon. Hij woont bij zijn dochter in, op het dorp, kan het met zijn schoonzoon niet bijster goed vinden. Hij wil er weg, weet niet waarheen. 't Weekje, ja, 't weekje! Toon aar zelt, ontfermt zich ten slotte over de dakloze, neemt hem in huis op! En broer in de wol ken. Het kan immers niet mooier. Ver van het dorp met zijn geklets en achterklap, in de vrije natuur, waar niemand op je vingers kijkt, prachtig! Zo helemaal je eigen baas, de hele lieve, lange dag. Wat vissen, het klei ne gedierte, konijnen, kippen, verzorgen, zaaien en wieden in de enkele roeden tuin grond, voor verstrooiing wat lanterfanten langs de waterkant, en het is weer avond. Zo vlieden de dagen daarheen. Hard en gehard door de strijd om het bestaan heeft hij noch tans op zijn tijd zijn zachtere gevoelens. Als ik hem op een avond alleen aantref, in een ietwat bewogen stemming, ver trouwt hij me toe, dat daar in dat oude huisje de liefde woont, de liefde meester. Ja, de liefde, die desniettegenstaande niet verhindert, dat Ouwe Toon niet lang daar- 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 3