ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 na broerlief met al zijn hebben en houden, de liefde incluis, de deur uit bonjourt, als zijnde een dwarskop, waarmee niet te eggen of te ploegen valt. Op het dorp vindt de verstotene een éénkamerkrotwaar hij zijn eigen potje zal koken, nog lange jaren. 2.ijn dochter behoedt hem voor vervui len Dan blijft, zeker jaar, Ouwe Toon op een morgen in februari te bed. Hij gevoelt zich niet wel. De dokter komt! Een week later is Ouwe Toon begraven. Dan is Kees alleen, blijft alleen, wordt nu Kees van 't Weekje, voor een halve mensen leeftijd lang. Dan legt ook hij het af. Huis en erf worden verkocht, het huisje als krot woning afgebroken. Dan is het weekje het weekje niet meer en loop ik te peinzen over de vergankelijkheid der aardse dingen. Daar verrijst op de puinhopen van de oude kluis een houten zomerhuisje, met zijn af stekende kleuren, zijn gave, strakke lijnen nochtans in schreeuwende disharmonie met wat aan charme en luister gebleven is. De inundatie door de bezetter vaagt het weg! Geen verlies intussen! Het weekje echter moet ook een veer laten voor het zilte water. Het heeft zich nauwelijks hersteld, als weer een nieuwe slag treft, 1 februari 1953! De genadeslag! Kakkersweel exit! INTUSSEN zou Kakkersweel me niet zo vaak binnen zijn groene omwalling heb ben gezien, als niet een zeer bijzondere attractie me in zijn greep had gekregen. De blijvende drang naar het vrije natuurleven, naar bloemen en vogels, had me de stenen stad uitgedreven. De eerste, als pionierswerk, in de tijdschriften verschenen fotografische afbeeldingen van vogels naar de natuur, op en bij hun nest, fascineerden me zózeer, dat ik het als mij opgelegd voelde, ook die sport te gaan beoefenen. Kakkersweel nu had, bij alle andere aan trekkelijkheden, zijn vogels. Vogels, die er broedden, zwervers, vogels op hun doorreis van Pool tot Pool, die er toefden om te rus ten, zich te voeden. Vogels in alle jaargetij den, het merendeel vooralsnog buiten het be reik van de cameralens. De sport stond nog in de kinderschoenen. De broedvogels alleen zouden een kans kunnen geven. Maar de gro tere, wier eieren gewild zijn, meden de oevers van de plas om het onvrije, het onveilige. De enkele kluut, tureluur of scholekster, die het risico nam, zag honderd tegen één zijn nest geroofd door stropende kwajongens of kinde ren, die op de brakke grond zeekraal kwamen snijden. Dus hadden deze vogels hun nesten in de weilanden en op de bouwakkers verder op, om in de weel te komen fourageren. Die in het riet hadden een betere kans, zodat het

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 4