ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
voor1 duur en nog vele andere Zeeuwse eigen
aardigheden, waarvan Dr. Muller uitvoerig
opgave doet. Natuurlijk blijkt ook uit het rijm,
dat de Zeeuwse ie voor ij en u voor ui door
Van Borsselen werd gesproken.
In de geciteerde regels lezen we ook: on-
costlick doch const-rijc. Zulke woordspelingen
zijn ook een modeverschijnsel. Dit voorbeeld
was geïnspireerd door du Bartas, maar het
was een algemeen Europees taalspel, dat bij
ons het geestdriftigst door Huygens werd ge
speeld. Het grapje met de bastaard, die ,,na
den bast aerdt" kan Van Borsselen van Spie-
ghel hebben afgekeken. Van hetzelfde kaliber
is de naam Wind-heer voor de winter, een
woordspeling, die hij nog afwisselt met Win
teer.
Tegenwoordig waarderen we dit vernufts-
spel niet meer zo, maar in de '16e en 17e eeuw
gold het voor intelligente humor en de Re
naissancedichters deden allen aan dit spelletje
mee.
Toch wel scherpzinnig gevonden vinden we
de rangschikking der bloemnamen, wanneer
hij, bij de beschrijving van 's werelds doolhof
in de inleiding van zijn gedicht, de mensen
schildert als begerig naar
Goud-blom, Munt, Borse-cruyd, Fluweel-bloem,
[Duysent-schone
Met Croon-cruyd, Eer-en-prijs.
Maar ze vinden ook: Herts-gespan, Tormen-
til (met de gedachte aan torment, kwelling),
Sorg-saed, Cruys-blom, Weeg-bree (hij denkt
aan de „brede weg"), Guychel-heil, en Tijd-
loosen (hij denkt aan de loze, onbetrouwbare
tijd). Daartegenover plaatst hij dan planten
met heilbrengende namen: Palma Christi,
Heyligh-kerst-cruyd, Gods genade, Patiëntie
en Christus ooghen.
Maar de bekoring van het gedicht is de
warmte van behaaglijkheid, het behagen in de
honderden kleine genoegens, die het buiten
leven schenkt: die vogels, die bloemen, de
vissen in de vijver, de dieren in de hof en in
de wei, een wandeling naar het dorp met het
aanzien van het eenvoudig genoegen der dorp
se jeugd, eens lekker zwemmen rond het eiland
in het midden van de tuin en dan weer rusten
,,op 't sacht Camillen-bedt", het sproeien van
het water uit een kunstige fontein.
s'Avonts o wat een vreucht! de coele lucht te scheppen
End wt 7) het banghe huys na 't open veld, te reppen
Sijn haestigen voetstap, om den geschickten 8) loop
Des hemels aen te sien end met der sterren loop
Wt 7) s'aerdrijcks ydel sorch verdwaelt om hooch te
[stijgen
Sijn innerlicken geest, end alsoo te vercrijgen
Een yverich gemoed, om na dees levens tijd
Te naerderen sijn ziel in s' Hemels hooge crijt,
End daar door Gods genaed' een eeuw'ge vreucht
[t'oorboren 9)
Hij kent de voldoening te proeven van het
vruchten plukken van het zelf geplante of
geënte.
O wat een soete vreucht, o wat een lieven buyt,
Dijn selfgesteken ent tot een boom sien gelucken,
End met een blijden erm sijn eerste dracht te plucken,
God danckende die haer den rijcken groey instort
End het rouw-bastich hout met vruchtbaar sap begordt,
Dat een teer blomken tot een gouden bol gedijet,
End dy een wijle, maer den uwen langh verblijet.
Dit is geen nuchter geschrijf, de woorden
worden voortgestuwd door vreugde en dank
baarheid en het is zijn verdienste als dichter,
dat Van Borsselen aan zijn woorden zoveel
van zijn gevoel heeft kunnen meegeven, dat
we niet twijfelen aan de waarachtigheid van
zijn liefde voor het landleven. En dit mag wel
uitdrukkelijk gezegd worden, want het groot
ste deel van de natuur verheerlijking der 17e
eeuw is napraterij en conventie.
Het is dan ook te begrijpen, dat Den Binck-
horst zijn bewonderaars en navolgers gevon
den heeft.
DEN BINCKHORST is in onze letter
kunde het oudste voorbeeld van een
genre, dat tot ver in de 18e eeuw druk
beoefend is: het hofdicht. Ook is het genre een
typisch Nederlands produkt. Lofprijzingen
van het buitenleven zijn oud en algemeen,
maar de Hollandse zelfgenoegzaamheid heeft
van de eigen tuin een intiem lustoord gemaakt.
1 70