No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT len bijna 2000 leerlingen. Op een totaal van ongeveer 25.000 agrarische arbeidskrachten is dit een redelijke belangstelling. Toch is uit het voorgaande overzicht een aantal zwakke punten naar voren gekomen. In geografisch opzicht is de zwakke plek Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, waar zowel het dag- als het cursusonderwijs weinig belang stelling genieten. Op Tholen is de belang stelling voor dagonderwijs gering, doch dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een groot aantal cursisten. Ook West Zeeuwsch- Vlaanderen neemt relatief geen gunstige po sitie in, als de totale cijfers worden bekeken, doch de belangstelling is hier wel voldoende. Nog belangrijker is de geringe belang stelling voor het land- en tuinbouwonder- wijs van de zijde van de landarbeiders. Hoewel hun aandeel onder de cursisten niet geheel bekend is, mag de conclusie worden getrokken, dat nog geen 15 °!o van alle leerlingen uit landarbeiderskringen af komstig is. Vooral in verband met de eisen van vakbekwaamheid, welke aan de land en tuinarbeiders in de toekomst zullen worden gesteld en gezien de grote behoefte, die aan deze arbeidskrachten zal blijven bestaan, is dit teleurstellend. Het stimu leren van het volgen van land- en tuin- bouwonderwijs door aankomende land arbeiders is van het grootste belang. Daar bij zou misschien nagegaan kunnen wor den, of de bestaande onderwijsmogelijk heden voor de landarbeiders (in feite of naar hun opvattingwel de 'juiste zijn. De nieuwe aanpak van het lager landbouw onderwijs kan wellicht verbetering bren gen. Het kan echter worden betwijfeld, of de vorm van het onderwijs wel ter zake doet, gezien ook de vrij geringe belang stelling voor de cursussen. Anderzijds be wijst de belangstelling voor de (onder andere op Noord-Beveland georganiseerde) speciale cursussen voor landarbeiders, dat er mogelijkheden zijn. De gegevens kunnen nog tot een volgende conclusie leiden. Gezien de grote belangstel ling voor tuinbouw en cursussen daarvoor lijkt op Tholen en Zuid-Beveland plaats te zijn voor een lagere tuinbouwschool, naast de reeds bestaande te Kapelle. Eventueel zouden deze scholen verbonden kunnen wor den aan bestaande lagere landbouwscholen. Dit zou voor Zuid-Beveland, waar de tuin bouwschool in het westen gelocaliseerd zou moeten worden, bovendien de schoolbezetting wat gunstiger maken. Deze laatste school zou ook leerlingen uit Walcheren kunnen trekken. Op grond van het huidige schoolbezoek van boeren- en tuinderszoons mag worden aan genomen, dat in de toekomst zeker meer dan 80 °/o van de agrarische bedrijfshoofden een dagschool voor land- en tuinbouwonderwijs zal hebben gevolgd. Vooral op Sehouwen- Duiveland en Walcheren zal dit percentage nog aanzienlijk hoger liggen, op Tholen en in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen is het vermoede lijk geringer. Het genoemde onderwijspercen- tage ligt ver boven het huidige, met andere woorden: het schoolbezoek is belangrijk toe genomen. Het verleden VAN de huidige generatie boeren en tuin ders heeft een aanzienlijk geringer deel agrarisch onderwijs genoten dan voor hun zoons het geval is. In 1955 bleek onge veer 40 van de Zeeuwse bedrijfshoofden dit onderwijs in de vorm van een school of een cursus te hebben gevolgd. Met dit per centage verkeert Zeeland in de onderste re gionen van de provincielijst in Nederland; slechts in Noord- en Zuid-Holland en Gelder land bleken minder boeren onderwijs te heb ben gevolgd. Ongetwijfeld speelt hierbij de geografische verbrokkeling van de provincie een rol, die het schoolbezoek bemoeilijkte, doch de belangstelling voor het land- en tuin bouwonderwijs was kennelijk ook niet groot. Binnen Zeeland treden nog duidelijke ver schillen in het door boeren en tuinders ge volgde onderwijs aan het licht, zoals uit de 157

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 5