Het fort den Haakverdedigervan het Veerse Gat No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT zekere negatieve selectie in die zin aanwezig, dat degenen, die in staat zijn tot het volgen van voortgezet onderwijs, niet het landbouw onderwijs kiezen. Ten aanzien van het tuin- bouwonderwijs kan een grotere belangstelling worden geconstateerd. Over het algemeen kan gezegd worden, dat het al of niet toenemen van de belangstelling voor het land- en tuinbouwonderwijs in de toekomst afhankelijk is van de aankomende landarbeiders. Behalve op Tholen kan name lijk nauwelijks een toeneming van het school bezoek van boeren- en tuinderszoons worden verwacht; op Walcheren zal dit vermoedelijk zelfs dalen door een vermindering van het aantal boerenzoons. De stimulering van het •volgen van een lagere land- of tuinbouw school door aankomende land- en tuinarbei- ders is dan ook mede van belang, omdat vele Zeeuwse scholen een belangrijke overcapaci teit hebben. In het seizoen 1958/1959 haalden 7 van de 15 L.L.T.S.-en in Zeeland niet de wettelijke norm van 48 leerlingen. Indien zij de norm in de toekomst niet bereiken, zullen deze scholen moeten verdwijnen, hoewel de geografische gesteldheid van Zeeland en de verzuiling van het onderwijs als de hoofd oorzaken van het geringe aantal leerlingen zijn te beschouwen. Te vrezen valt dan ook, dat in de toekomst vier L.L.T.S.-en in Zeeland zullen moeten verdwijnen niet alle zeven, omdat de over blijvende meer leerlingen zouden trekken), tenzij een belangrijke vooruitgang in de be langstelling van toekomstige landarbeiders zou zijn te bespeuren. Ook kan nogmaals op de wenselijkheid van meer tuinbouwonder wijs, met name op Tholen en Zuid-Beveland, worden gewezen, waardoor eveneens de be langstelling zou kunnen stijgen. Literatuur: „De Landbouw in Zeeland. Een onderzoek naar werkgelegenheid, arbeidsvoorziening, afvloeiing, be roepskeuze en onderwijs". Rapport van het Landbouw- Economisch Instituut 1959, samengesteld door schrij ver dezes. Ir. A. W. van den Ban: „Boer en Landbouwonder wijs. De Landbouwkundige ontwikkeling van de Ne derlandse boeren". Bulletin A.S.S.L. Wageningen, 1957. Ir. N. J. A. van Keulen: „Het landbouwonderwijs in Nederland en zijn betekenis voor het landbouw bedrijfsleven". E.S.B. 1955, blz. 253 e.v. „Bedrijfsopvolging en beroepskeuze in land- en tuin bouw". Rapport van het L.E.I., 1959. „De landarbeiders in Nederland", deel 1. Rapport van het L.E.I. 1954. de Kuijper NAAST Rammekens was op het eind van de 16e eeuw één van de belang rijkste forten op Walcheren „den Haak". Het lag ten N.O. van Vrouwenpolder in de Noorder-Nieuwlandpolder en was aan gelegd ter bescherming van het Veersegat. In 1583 werd door de Staten van Zeeland besloten een sterkte te maken op „den Haeck", bezet met 150 man. Zodra men hier mede klaar was zou men uit Veere 50 hoof den mogen lichten. Tevoren had Vierling in een memorie van 1577 geschreven, dat drie jaar eerder de Spanjaarden al te gemakkelijk op den Haak konden landen en het wenselijk zou zijn aldaar „een groot fort ende stercte" te maken. Volgens Ermerins zou reeds in 1579 geordonneerd zijn daar een wachthuis te ma ken, maar hierover werd niets gevonden. Zeker is, dat men pas in 1588 definitief kon besluiten het plan van 1583 uit te voeren, na eerst enkele afgevaardigden van de steden naar „den Haak" te hebben gezonden. De 159

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1959 | | pagina 7