ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 fruitteelt te gaan werken is in dit gebied vrij groot; de gemiddelde leeftijd is geringer dan van de landarbeiders en de scholing is beter naarmate de arbeiders jonger zijn. Door dit alles behoeft de vrees voor een ge brek aan vakbekwame arbeidskrachten in het oostelijk deel van Zuid-Beveland niet groot te zijn. „Ten aanzien van de arbeidsvoorzie ning zijn hier dan ook geen moeilijkheden te vrezen, zelfs niet bij een verdergaande uit breiding van de fruitteelt", aldus het rapport van het L.E.l. (blz. 71). Enige voorzichtigheid ten aanzien van deze stelling is wel geboden omdat tot nu toe de fruitteelt in dit gebied weinig concurrentie van andere bedrijfstakken op de arbeidsmarkt heeft ondervonden, een situatie die in de toekomst wellicht gaat ver anderen. Maar door zijn sterke concurrentie positie zal de tuinbouw eventuele moeilijkhe den wel kunnen overwinnen. De arbeidsvoor ziening behoeft hier dus geen knelpunt te vormen. Nieuwe gebieden. IN de nieuwere tuinbouwgebieden, dus waar de tuinbouw in opkomst is of nog moet beginnen, is de situatie geheel anders. Hier bestaat geen traditie en bekendheid met het beroep en kan de gesignaleerde moeilijkheid wel ontstaan. De vreemde arbeidskrachten voor de tuinbouw zullen immers primair uit de landarbeidersgroep afkomstig moeten zijn. Het is niet te verwachten, dat uit andere be roepsgroepen veel animo voor het beroep tuin- arbeiders zal bestaan, behalve misschien van uit de groep kleine landbouwers. In Zuid- Beveland bleek dat ruim de helft van de tuin- arbeiders een vader had, wiens laatste beroep eveneens tuinarbeider was (geweest); ruim een vijfde had een tuinder als vader en de rest (een vijfde deel) stamde uit een andere be roepsgroep. Het is dus duidelijk, dat in een gebied waar nog weinig tuinders gevestigd zijn de landarbeidersgroep straks de geschoolde tuinarbeiders moet leveren. En hier doet zich nu de moeilijkheid voor: als de huidige ont wikkelingslijn zich voortzet zijn deze toekom stige tuinarbeiders straks niet (meer) aanwe zig. Afgezien nog van het wellicht al geringe aantal zal vooral de vakbekwaamheid het knelpunt vormen. Op blz. 76 van het genoem de rapport van het L.E.l. staat: „Het beroep tuinarbeider is aantrekkelijk voor jongens, die na het verlaten van de lagere school geen voortgezet dagonderwijs volgen en geen uitge sproken belangstelling hebben voor een be paald beroep, of wel tuinder willen worden". Dit is een gevaarlijke stelling, vooral voor de fruitteelt, zoals trouwens ook uit hetzelfde rapport blijkt. Aan jongeren zonder onder wijs en belangstelling heeft de Zeeuwse tuin bouw straks weinig behoefte, wel aan ge schoolde en geïnteresseerde arbeidskrachten. Ongunstig perspectief1 WIL dit nu zeggen, dat bij gebrek aan vakbekwame arbeidskrachten de tuinbouw in Zeeland zich niet zo gunstig zal ontwikkelen of zelfs in het geheel geen groeikansen heeft? Deze conclusie zou te voorbarig zijn. In de eerste plaats zijn er vele bedrijven waarop geen vreemde arbeidskrach ten nodig zijn, omdat al het werk door ge- zinspersoneel wordt verricht. In Zeeland is bijna 80 °/o van de bedrijven waarop het be- drijfshoofd als hoofdberoep tuinder heeft klei ner dan 5 ha. Juist op de kleinere landbouw bedrijven is de animo om de tuinbouwteelten te gaan beoefenen het grootst, zoals in de Zak van Zuid-Beveland en op Tholen is gebleken. Op het gezinsbedrijf kan de tuinbouw zich dus zeker uitbreiden; de zoons van de bedrijfs- hoofden zullen daarvoor in de toekomst ver moedelijk ook wel voldoende geschoold zijn. In de tweede plaats is natuurlijk wel enig aan bod van vakbekwame arbeiders te verwach ten. Maar toch zal op de grotere bedrijven, dat wil zeggen geheel genomen die boven de 10 ha, het gebrek aan geschoolde arbeidskrachten zich doen gevoelen. Hierin kan een belang rijke drempel voor de toekomst van de tuin bouw (voornamelijk de fruitteelt) in de pro- 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 16