ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
De hervormde gemeente van IJzendijke vond zijn be
schrijver in dr. J. Wesseling (Archief Zeeuwsch Ge
nootschap 1959). Gegevens over de positie van de
rooms-katholieken in Zeeland treffen wij aan in de
door Polman uitgegeven „Romeinse bescheiden voor de
geschiedenis der Rooms-Katholieke Kerk in Neder
land" (Rijks Geschiedkundige Publicatiën 103). Van be
lang voor de plaatselijke geschiedenis is het Hulst
nummer van „Heemschut" (1959, afl. 2), waarin schat
graver Brand het nummer opent met ons in vogel
vlucht de geschiedenis van Hulst te geven. Van zijn
hand verscheen ook een monografie over Hulsterloo.
Wie belang stelt in de geschiedenis van Vlissingen
mag de inleiding van de in 1959 verschenen inventaris
van mr. W. de Bruine, niet ongelezen laten.
Flora en fauna.
WAT de artikelen over flora en fauna in
Zeeland betreft, kunnen we zeker op geen
volledigheid bogen. Mr. T. Lebret heeft in
„Limosa" (1959, 1-2 en 4) geschreven over
afstand tussen voedselgebied en slaapplaats bij ganzen,
alsmede over de achteruitgang van de Kleine Riet
gans in Zeeland. Laatstgenoemd artikel is een reactie
op het artikel van Webbe, dat onder meer hetzelfde
onderwerp behandelt (Limosa, 1958, no. 8). „De be
tekenis van de natuurterreinen in het Deltagebied
voor de botanie" is het onderwerp van ir. W. G.
Beeftinck in „Natura" (juli/augustus 1958). Het tijd
schrift „De levende natuur" (1959, nummers 9 en 10)
bevat een artikel over de zoogdieren van Noord-
Beveland. Hoewel het eiland biologisch weinig aan
trekkelijk lijkt, heeft het toch een spécialité de la
maison: „het is nl. het meest zuidwestelijke punt van
Europa waar het „glaciaalrelict" Noordse woelmuis,
Microtus ratticeps, nog voorkomt." In nummer 7 van
dezelfde jaargang schrijft A. de Visser over het gras
Catapodium marinum, dat in hoofdzaak langs de kus
ten van de Middellandse zee op rotsachtige en zandige
plaatsen voorkomt. In Zeeland werd het in 1952 ont
dekt in de geïnundeerde Zwartepolder (West
Zeeuwsch-Vlaanderen). In de meeste van deze arti
kelen spreekt een beduchtheid voor het Deltaplan,
waarvan het onderdeel Drie-eilandenplan be
sproken wordt door P. J. van Maldegem in de twee
eerste nummers van dit jaar van het „Polytechnisch
tijdschrift". Wanneer de dammen gereed komen zullen
de locale verschillen in de kleine zoogdierfauna weer
verder worden genivelleerd, aldus Van Wijngaarden.
Beeftink pleit sterk voor het behoud van terreinen
langs het Schelde-estuarium, „die aan de rechtstreekse
vernietiging door het Deltaplan ontsnappen". De Vis
ser spreekt over het verloren gaan van een groot deel
van de zoutwaterflora door de afsluiting der zeegaten.
Terzijde: onder de titel verdwijnende aspecten zouden
we ook nog de Zeeuwse klederdrachten kunnen reke
nen, door J. de Bree beschreven in een reeks bijdragen,
die in het Archief Zeeuwsch Genootschap van 1959
werd afgesloten. Zelfs het schamel overblijfsel van het
Fort Den Haak verdween door de aanleg van de Veerse
dam; de geschiedenis van het fort werd door De
Kuijper beschreven in dit tijdschrift (1959, no. 6).
Het Deltaplan.
WIJ kunnen ons wat de flora en fauna betreft
deze beduchtheid goed indenken, maar toch
afvragen of de mens zelf in het Deltaplan
niet teveel op de achtergrond komt. In de
eerste plaats moeten wij een openheid hebben voor de
problemen die het menszijn in de veranderende samen
leving met zich brengt. Een openheid die we eigenlijk
nog te weinig aantreffen bij een deel van onze intel
lectuelen om dit vervelende woord te gebruiken. Aan
de ene kant ziet men de noodzakelijkheid van het
Deltaplan wel in, aan de andere kant denkt men: de
hemel beware ons ervoor (met schrikbeelden als het
opdringen der horden en cultuursteppen). Een ambi
valentie die beslist remmend werkt. Ds. W. Dijck-
meester heeft over een en ander in zijn rede voor de
Rotary-conferentie op 24 april 1959 zeer behartens-
waardige dingen gezegd. Volgens hem moeten we
de gevolgen van de industrialisering in Zuidwest-
Nederland ook weer niet te ernstig zien. De drastische
veranderingen die onze agrarische gemeenschappen
zullen moeten ondergaan, zullen heilzaam blijken ten
aanzien van veel traditionele godsdienstigheid en re
ligieus fanatisme. De kerken vooral moeten op hun
qui vive zijn in het onderkennen van sociale en geeste
lijke ontwikkelingen. Het commercialisme zal de
dorpssamenleving sterk beïnvloeden, waarvan we nu
reeds voorbeelden te over hebben. De recreatie is een
probleem, maar „de kerken zullen moeten erkennen,
dat de wezenlijke re-creatie begint in het samenzijn
der Gemeente: als dat niet in de volle zin her-schep
pend, vernieuwend en verkwikkend is, schiet het zijn
doel voorbij. En wat de rest van de Zondag betreft:
laat men niet vergeten, dat zelfs Calvijn wel eens
's middags ging zeilen op het meer van Genève". De
confrontatie met de dynamische ontwikkeling zal
moeten zijn een werkelijke ontmoeting, waarin mensen
de bereidheid tonen overleefde waarden los te laten.
Het Deltaplan kan ook een dictatuur worden. Was
het niet tekenend, dat in de Memorie van Toelichting
op de Deltawet er één, zegge één alinea was gewijd
aan de menselijke aspecten ervan, aldus Dijckmeester.
Voor de noodzakelijkheid van verandering van de
maatschappelijke structuur in de Delta is de overheid
zich ten volle bewust, volgens ir. Dibbits, „ten einde
te vermijden, dat straks de geografisch belangrijk ver
anderde situatie voor de bewoners eerder een ramp
dan een zegen zou kunnen worden" (in: „Problemen
rondom Veere", „Land en Water", 1959, no. 6).
Ter elfder ure schoot ons te binnen dat vergeten
was het gedenkboek te vermelden, samengesteld door
mevr. H. I. C. Dozy-De Stoppelaar, over de schilder
componist G. H. G. von Brucken Fock (1859-1935).
De ondertitel van dit in 1959 verschenen boek: „Een
mens van twee werelden", wil ons duidelijk maken,
dat hier een mens getekend wordt in zijn worsteling
met zijn kunst en zijn God. Deze op „Ter Hooge"
geboren Zeeuw verdient een grotere bekendheid.
Onze dank gaat uit naar Ds. Dijckmeester, die zo vriendelijk
is geweest ons de tekst van zijn lezing ter beschikking te
stellen.
28