9 No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT haven, „een gheleert man die veel boecken in de Godtheit heeft geschreven". Zierikzee huisvestte binnen haar muren een drietal beroemdheden: Levinius Lennius, „Doctoor in de medicijnen", schrijver van „voortreffelijcke wercken" over zijn vak, als mede zijn zoon Wilhelm, „medicijnmeester", die het dank zij zijn talenten gebracht had tot lijfarts van de koning van Zweden, en ten slotte de geleerde Pieter Perckius, een poly- graaf van naam. Doch reeds dreigde het verval van de stad waar „de meeste schepen ter zee pleghen van Zierickzee af te loopen, maar mettertijdt onghelegen gheworden is Deze merkwaardige beschrijving van Zee land en haar bewoners wordt door deze Flo- rentijn die ereburger werd van Antwerpen nuchter besloten met de uitroep: Doch nu zij genoegh gesproocken van Zee- landt! Albrecht Dürer 1520. NA deze flitsen uit 1567, nog enige uit 1520. Op 8 juli 1520 begaf de 49-ja- rige Dürer zich uit Neurenberg op reis naar de Verenigde Nederlanden. Hij reisde te zamen met zijn vrouw Agnes en dienstmeisje Susanne. Op 3 december passeerde het gezel schap de hollandse grens en vier dagen later trok men Zeeland in (a). De eerste nacht werd op de Ooster-Schelde doorgebracht. De vol gende dag werd Goes aangedaan en terstond nam de schilder zijn tekenstift op en schetste een boerin in klederdracht (b). Er had weer eens een overstroming plaats gehad, die voor uitliep op de grote watervloeden van 1530 en '32, althans bij Arnemuiden stonden de huizen slechts met de nok boven water. Via het voor malige eilandje „Wolfersdijk" en Kortgene (c) ging de reis naar Middelburg, waar een schil derij van Jan Mabuse bezichtigd werd, wat tot een enkele kritische opmerking aanleiding geeft: „niet zoo goed van teekening als van verfbehandeling" (c). Ook de Duitser treft het belang van Vere als havenstad „waar de schepen uit alle lan den aanleggen" terwijl de schoonheid van het stadje hem uiteraard niet onverschillig laat d Ook hij had reeds bewondering voor Middel- burg's stedeschoon met de „sierlijke" toren van het „prachtige" raadhuis, de „mooie" ste nen galerij der Abdij en de „flinke" parochie kerk. Geen wonder dat hij het een ideale stad vond om er te tekenen (e). Maar of hij behalve de Goese boerin en de waard uit het logement te Arnemuiden, waar hij overnachtte, nog meer onderwerpen uit onze provincie gete kend heeft, is onbekend. Niet alleen voor mensen en kunstschatten, ook voor zeemonsters had deze kunstenaar be langstelling en hij stak speciaal naar Zierik zee over om de „grote vis" te zien waar schijnlijk een walvis maar, meldt hij niet zonder teleurstelling: „de vloed had hem weder weggespoeld" Dürer heeft in Zeeland het begin van een ziekte opgelopen die hem acht jaar later ten grave zou doen dalen. Wellicht liep hij deze op bij een ernstige koude die hij vatte nabij Arnemuiden, toen hem het volgende merkwaardige ongeval over kwam dat hij uitvoerig in zijn dagboek aan tekende: Toen wij aan land gingen en ons touw uitwier pen, stootte een groot schip ons zo krachtig van ter zijde, juist bij het uitstijgen en liet ik in het gedrang ieder aan mij voorbijgaan, zodat niemand dan ik, Georg Kösler (een stadgenoot van de schilder), twee oude vrouwen en de schipper met een kleine jongen op het schip bleven. Toen nu dat andere schip op ons drong en ik nog met de genoemden aan boord was en zij niet uit den weg konden, toen brak dat sterke touw en in hetzelfde ogenblik kwam er een krachtige wind, die ons schip met geweld wegvoer. Dan riepen wij allen om hulp, maar niemand wilde zich wagen. Toen dreef de wind ons verder de zee op. Toen schreeuwde de schipper luid, want zijn knechts waren allen aan land gegaan en het schip was niet geladen. Er was angst en nood toen de wind krachtiger werd en er niet meer dan 6 personen aan boord waren.g Dürer spreekt de kapitein moed in en na het hijsen van het „kleine zeil" waarbij ook de schilder een handje meehielp werd het schip

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 9