ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 dan zestig leden mocht tellen 5). Hij gaf het de eerste gildebrief. Volgens Ermerins 6) werd deze keur door Hendrik's zoon Wolferd VI, bevestigd. Daarenboven verleende deze het recht van den „Riecktol". Anna, de dochter van Wolferd VI, die eerst gehuwd was met Philips van Bourgondië, Heer van Beveren en na diens dood met Lodewijk van Montfoort, breidde de rechten van het gilde in 1508 nog verder uit en verleende het vrijdom van ac cijns „waer de Conine ende Deken mit sijn geselckap feeste hout". Belangrijker was even wel het recht, dat Anna in 1511 had verleend, nl. het „Officy van den brant van de Harinc- tonnen", welk voorrecht in zijn geheel is af gedrukt in het werk van Ermerins 7) en van zeer grote betekenis was, omdat in die tijd de haringvaart floreerde en duizenden tonnen per jaar gebrand of geijkt moesten worden tegen een zeker bedrag, hetwelk het gilde ten goede kwam, „mitten laste van 't zelve Ghilde van een eewige misse op ten vridach binnen onser Vrouwe Kercke ter Veere op ten hautaer (altaar) van Sint Sebastiaen". Volgens Van der Horst stond dit altaar aan de zuidzijde van de kerk en stond dit in het eerste, van het oosten af, van de acht zijkapellen aldaar. Het altaar van het Sint Jorisgilde, het gilde van de voet- of kruisboog, stond eveneens aan de zuidzijde en in het vijfde van de acht ka pellen 8) van het oosten af. Sinds 1510 werd die kapel ook gebruikt door het arme Sint Jans-gilde, bestaande uit werk- en sjouwer lieden. Zij betaalden daarvoor slechts zeven pond. Het recht om de haringtonnen te mogen ijken werd na het overlijden van Maximiliaan in 1558 door de stad tot zich getrokken „tot alderstondt men weten zoude an wijen de voorsr. Stede ancommen soude". De stad be taalde hiertegenover echter jaarlijks ruim vier pond uit. Na de Troebelen werd niets meer betaald, totdat de stad, op een ingediend ver zoekschrift van het gilde, besliste wederom jaarlijks geldelijke uitkeringen te zullen doen. De gildepenning van het handbooggilde ver toonde het wapen van de van Borssele's en dat van de confrérie, nl. het oude wapen van Godfried van Bouillon of dat van Jeruzalem. Bovenaan een hoofdje. Tussen de wapens een pijl op een gespannen boog. Onderaan een lig gende pijl. De penning was, evenals die van het Voetbooggilde van St. Joris, van tin en rond 9). Het gildehuis was in 1766 in verval ge raakt. Het werd hersteld en in 1779 kwam er een mooie zaal in. Daarin werd een wit mar meren steen aangebracht met een stichtelijk vers van Ds. Bruining te Veere 10). In 1786 heeft Mr. Johanissen Marinissen, overdeken van het gilde, de lotgevallen van de confrérie beschreven en wel vanaf 1589, omdat toen geen oudere stukken te vinden waren. DE schutterij van Sinte Barbara, ook wel die der Colveniers, later „de edele busse" genaamd, had de eerste kapel van het oosten af, in de rij der acht kapellen, die de noorder zijbeuk omringden. Zij had te zorgen voor het altaar van deze kapel en voor het prachtig geschilderde vensterraam 1:L). De eerste gildebrief in 1522 door Heer Adolf van Vere en Beveren verleend, is bewaard gebleven en is geheel afgedrukt in het werk van Er merins 12). In de considerans wordt vermeld, dat oc trooi werd verleend: „tot protexie ende ster- ckenisse van ons ende derserver onser gemeen te". In art. 2 wordt gezegd, dat ieder lid mag worden van dit gilde, ook zij die reeds lid zijn van het St. Joris- of van het Sint Sebas- tiaensgilde „bij alsoo sij die Bussche hantaen, aangemerekt dat het weerbaerste Gilde is voor ons ende onser stede". Inderdaad had de Heer van Veere een flinke steun aan deze schutters, welke in die woelige dagen niet te versmaden was. In het eerste artikel was bepaald, dat er een hoofdman en vier dekens moesten zijn, welke laatsten zouden vervangen moeten worden „sdaegs naer hun opschote", dus ieder jaar op de dag na het koningschieten. Wie de papegaai afschoot werd koning. Ook werd in deze gildebrief voorgeschreven wat ieder lid er op na moest houden, o.a. een „loffelijke 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 20