No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Onze lokale geschiedenis werd in april verrijkt met
het tweede deel van „De Burgerlijke en Kerkelijke
Geschiedenis van 's-Heer Arendskerke", waaraan de
heer A. de Smit te Eindhoven met voortvarendheid
heeft gewerkt. Vertoonde het eerste deel nogal het
karakter van een kroniek een opsomming van feiten
thans wist de schrijver door ijverig bronnenonder
zoek (archiefmateriaal) in verschillende gedeelten een
lopend verhaal te schrijven.
Belangrijk is het brok spoorweggeschiedenis. Door de
overvloed aan feitelijke gegevens zal het boek veel
geraadpleegd worden, waarbij de gebruiker veel gemak
zal hebben van het naamregister.
IN maart van dit jaar kwamen wij voor een ver
rassing te staan, want toen bereikte ons de studie
van P. E. Playford getiteld: „The Wreck of the
Zuytdorp on the Western Australian coast in 1712",
verschenen in het „Journal and Proceedings of The
Western Australian Historical Society" (1959).
Wij hadden er allerminst op gerekend, dat in Au
stralië een studie zou verschijnen, die ook voor de
Zeeuwse geschiedenis van belang is. Beter dan tot nu
toe kregen wij inzicht hoe gevaarlijk de route naar
Indië was. Diverse voor de Kamer Zeeland van de
Oost-Indische Compagnie gebouwde schepen sloegen
wrak op de onherbergzame Australische westkust, waar
zich kalksteenrotsen verheffen variërend van 100 tot
825 voet. Naar het Zeeuwse schip de „Zuytdorp"
heeft men kort geleden aan dit kustgedeelte officieel
de naam „Zuytdorp Cliffs" gegeven, de herinnering
levend houdend aan de plaats waar Zeeuwen die de
ramp overleefden aan land zijn gegaan. Playford acht
het niet onwaarschijnlijk, dat de overlevenden contact
hebben gehad met de inboorlingen en zelfs in het
stamverband zijn opgenomen. Wij mogen bewondering
hebben voor de wijze waarop een geoloog deze histo
rische studie heeft opgezet.
IN de sector van de landbouwgeschiedenis zit men
niet stil. Het jaarboek van het Nederlands Agro-
nomisch Historisch Instituut te Groningen (Histo-
ria Agriculturae V) bevat „landbouwkundige gege
vens uit het Journaal der reize van den Agent van Na
tionale Economie der Bataafse Republiek, J. Goldberg,
en het Verbaal gehouden door den Commissaris van
Landbouw, J. Kops, in het jaar 1800". Het verbaal
van Kops geeft een beschrijving van het Thoolse land.
Gevleid kan men zich voelen door de mededeling, dat
de landlieden daar gul, open en gastvrij zijn. Verder
vindt men in het journaal en verbaal gegevens over
prijzen, boerderijen en andere bijzonderheden die met
de landbouw verband houden, zowel op Tholen als
de andere Zeeuwse eilanden.
Nu we toch bij de landbouw zijn aangeland, mogen
wij het artikel van ir. J. W. de Zeeuw over de drai
nage-techniek 100 jaar geleden, niet onvermeld laten
(Tijdschrift der Nederlandsche Heidemaatschappij, jan.
-maartnrs 1960). De prijsvraag over de beste wijze
van draineren en het volledigste verslag van deze
techniek van de Algemene Koninklijke Landbouwver-
eniging in 1857 bracht twee Zeeuwse prijswinnaars. De
eerste prijs was voor J. C. Kakebeeke te Goes voor
zijn beschrijving van de drainage van ongeveer 20 ha
bouwland op Zuid-Beveland, uitgevoerd in 1857 en
1858. Tweede prijswinnaar, J. J. van Arenthals te
Ossenisse, draineerde van 1855 tot 1858 bijna 60 ha
in oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. Van Arenthals, die
durfde afwijken van de toenmalige wetenschap, zou
volgens De Zeeuw thans de meeste waardering ver
dienen, omdat hij op aan het polderland aangepaste
wijze draineerde.
De bodem van de Zeeuwse eilanden leverde in de
middeleeuwen een belangrijk artikel: zout. De grond
stof was zouthoudend veen (darink, derrie etc), dat
na droging tot as (zel-as) verbrand werd. Uit deze
as, met zeewater vermengd, werd boven turfvuren in
grote pannen zout gestookt. Een en ander gebeurde
in de zogenaamde zoutketen. Naar de pannen werd
het bedrijf ook wel pannering genoemd. Ir. P. du
Burck heeft in het in maart verschenen „Westerheem",
orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor
westelijk Nederland, de zoutwinning in Zeeland nog
al eens ter sprake gebracht in zijn artikel over de
bewoningsgeschiedenis in de kop van Noord-Holland.
Ter vergelijking van de moernering daar en in ons
gewest is een grondmonster bij Zierikzee genomen.
VERMELDING verdient het artikel van prof.
Van Dillen in de eerste aflevering 1960 van
het Tijdschrift voor geschiedenis: „De opstand
en het Amerikaanse zilver". De jonge Republiek
had volgens Van Dillen en dit wordt nog steeds niet
voldoende beseft voor het volhouden van de strijd
in de eerste plaats invoer van zilver nodig. Er zijn
gegevens die erop wijzen dat de uit Spanje en Portu
gal terugkerende Hollandse en Zeeuwse schepen veel
zilver aan boord hadden. Bovendien werd uit Frank
rijk zelf door Nederlandse kooplieden veel zilver aan
gevoerd, dat natuurlijk ook uit Spanje afkomstig was.
In 1594 werd gesignaleerd dat aan de Munt te
Middelburg meer dan honderd arbeiders werkten aan
het vermunten van Frans zilvergeld. Het zilver speelde
ook een rol bij de vredesonderhandelingen van Mun
ster. Zeeland wilde wat de zilveraanvoer betreft „een
vinger in de pap houden". Bij de vredesonderhande
lingen tegenwerkend, steunen de Zeeuwen ten aanzien
van de zilveruitvoer naar Brabant de Hollandse voor
stellen.
Hoe gemakkelijk kan een boek aan de aandacht
ontsnappen. Vorig jaar heeft Paul Wagret een boek
over „Les polders" geschreven. Een samenvattend
werk over polders in die landen waar dit fenomeen
voorkomt. Zeeland komt hierin nogal eens ter sprake.
Rest ons nog het artikel van M. Pia Coenegracht
R. U. te vermelden in het driemaandelijks tijdschrift
gewijd aan de studie der Nederlandse vroomheid van
af de bekering tot ca. 1750: „Ons geestelijk erf" (mrt
1960). Deze studie over het ontstaan van de Bra
bantse Witte Vrouwen en hun overgang naar de orde
van St. Victor, vermeldt de stichting van het klooster
te Biezelinge (ca. 1248). Van daaruit werd weer een
klooster te Antwerpen gesticht.
(afgesloten eind mei).
5 5