No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
gedichtjes van v. Alphen ligt de periode waar
in men meende, dat onze wil uitsluitend ge
richt werd door ons inzicht en dat de deugd
dus te onderwijzen was.
En nu was er niemand die op zo appetijte
lijke wijze les gaf als Cats. Al de kittelingen
van het vermaak der ondeugd gaf hij aan zijn
verhalen mee, maar nooit laat hij na helder
en met klemmende argumenten aan te tonen,
dat men heel dom zou handelen, als men aan
al die prettige verleiding nu ook toegaf.
De populariteit van andere moralisten
wordt steeds bedreigd door hun saaie ernst.
Het woord zedemeester, of zedepreker, heeft
daardoor een onprettige klank gekregen. De
populariteit van Cats nu is voor een niet ge
ring deel te danken aan het feit, dat hij wist,
dat het volk van een grapje hield, dat hij ook
bij het moralistisch betoog de klassieke waar
heid in ere hield, die in spreukvorm de Mid
delburgse schouwburg siert: dat men de zeden
lachende kastijden moet. Daarom heb ik in
dit herdenkingsjaar van Cats' dood een ogen
blik mijn aandacht laten vallen op dit aspect
van Cats' populariteit.
Het eerste gedichtje uit Cats' eerste bundel,
de Sinne- en Minnebeelden, geeft ons al een
aardig voorbeeld, hoe Cats te werk gaat. Als
men een aal in tweeën snijdt, dan kronkelen
beide delen. Kijk, lacht Cats, zie je, hoe het
staartdeel zoekt naar de kop, de twee stukken
willen bij elkaar wezen. Daar komt het van,
dat de jongens en meisjes zo graag bij elkaar
zijn: Eva is uit Adams rib genomen en de
twee stukken van hetzelfde lijf kronkelen net
zo lang, tot ze elkaar weer gevonden hebben.
En als hij dan de lachers aan zijn kant heeft,
wordt hij ernstig: kijk naar de paling, hij
sterft, maar hij springt nog heen en weer, of
het een pretje is, bedenk hoe kort het aardse
mallen is. En ten slotte ziet hij in dat spartelen
een verzet tegen het onontkoombaar lot, dat
geeft maar vermeerdering van leed, bedenk
liever, dat naarmate het lot zwaarder wordt,
we dichter bij God komen.
Zie de onbeholpenheid van de jongens in
de omgang met de meisjes, ze lijken de specht
wel, hij hakt dan hier, dan daar, hij pikt in
alle bomen, maar 't hout is te dik, 't wordt
nooit een gat. Of lach om die onnozele jongen,
die van een meisje een zoentje stal, terwijl ze
lag te slapen; van dat ogenblik was de onno
zelaar zelf gevangen, het meisje heeft de dief
gestolen.
Een blauwe scheen lijkt het ergste wat er
is. Wees blij, dan ben je tenminste nog vrij!
Ajuin moet je niet schillen, want dan springen
de tranen je in de ogen, Denk er om, jongelui,
niet te gauw het rokje uit, daar komen tranen
van.
ZO zou ik door kunnen gaan, dat eerste
werk van Cats staat vol van die grap
pige voorbeelden. De jonge man, die
meent niet zonder het meisje te kunnen leven,
is als de nar, die met een strootje aan een
paal gebonden was en geen stap verzetten
durfde. Als Cats ons waarschuwen wil, dat
het groot aantal vrienden dat ons omringt in
voorspoed, ons verlaat bij tegenspoed, gebruikt
hij dit drastische beeld: de vlo amuseert zich
kostelijk, zolang we goed in ons warme, vette
vlees zitten, maar komt de dood, dan ont
vlucht de vlo het koude lichaam. Even dui
delijk, maar evenals het vorige weinig passend
in een hoofse omgeving, is het verhaal van de
vlo en de luis, die zich beide te goed doen
aan het zoete bloed van een jong meisje, maar
de brutale, begerige luis kiest als drinkplaats
de malse maagdeboezem en wordt na een gul
zige beet dadelijk gegrepen, de vlo zoekt min
der gevoelige plekjes op en houdt zich nergens
lang op en loopt geen gevaar. De toepassingen
liggen voor de hand. En dat is Cats voor de
volle 100 °!o. De beelden zijn niet dichterlijk,
de smaak is niet verfijnd, maar het is grappig.
Bij zulke voorbeelden is het volk goedlachs,
en bij de toepassing, die ze zelf ook wel trek
ken kunnen, meesmuilen ze nog om het pittig
grapje. Net als bij die man, die kritiek op
de Schepper uitte en meende, dat de vruchten
van de trotse eik veel te onbeduidend waren,
tot hem een eikel op de neus viel en hij God
dankte, dat van zo grote hoogte geen pom-
37