Zeeuwse kroniek
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
mogelijkheid onthouden, zich in de naaste toekomst,
in de tuinbouw een bestaan te verwerven hoewel
de mogelijkheden hiertoe in onze provincie ontegen
zeglijk bestaan. We willen daartoe de volgende punten
opsommen.
1. Het klimaat. Het gematigde klimaat van onze
provincie met z'n vele water, waardoor nachtvor
sten zeer weinig optreden en harde vorst meestal
uitblijft maakt het mogelijk vrij vroeg aan de
markt te komen en een tamelijk zekere oogst te
hebben.
2. De grond. Deze bestaat voor het grootste deel uit
zeer goede zavel en lichte klei en is daardoor een
zeer belangrijke factor.
3. De bevolking. Deze staat bekend als werkzaam.
Zij haalt uit de grond wat er in zit en ontziet
het werk dat daarvoor nodig is, niet.
4. Het grote geboorteoverschot van ons land en dus
de toeneming van de bevolking. Al deze mensen
zullen t.z.t. weer hun groenten en fruit vragen,
mede door de stijgende welvaart.
5. Het veilingwezen. Dit is in onze provincie uit
stekend georganiseerd, zodat ook voor de afzet
van de gekweekte produkten zorg kan worden
gedragen.
6. De structuurverandering (DeltaplanSloeplan).
We noemen dit als laatste, maar misschien blijkt
na 2025 jaar dat dit wellicht als het voor
naamste moet worden beschouwd. Er ontstaan
betere verbindingen, er komen wellicht grote in
dustrieën en dit alles vraagt meer produkten, ook
van de tuinbouw.
Uit ons overzicht blijkt dat er voor Zeeland in de
naaste toekomst gezorgd zal moeten worden voor
meer onderwijsmogelijkheden in de tuinbouw, mis
schien middelbaar, misschien lager tuinbouwonderwijs,
terwijl daarnaast de cursussen aantrekkelijker zullen
moeten worden voor de leerkrachten.
Overigens is het niet de bedoeling geweest, met
deze bijdrage volledig te zijn, of iets nieuws aan te
snijden. Het is alleen de bedoeling op enkele punten,
van belang voor de agrarische bevolking van onze
provincie, nog eens van andere zijde, het licht te laten
schijnen. Mogelijke reacties hierop van ter zake des
kundige personen zijn behalve de redactie ook
aan schrijver dezes welkom.
M. P. de Bruin
OVER het boekje van W. P. Balkenende: „Van
archipel naar vasteland" hebben wij in de
rubriek Zelandica (P.Z.C. van 11 juni) de
tailkritiek geleverd, die wij hier niet willen
herhalen. Op zichzelf is het een verblijdend verschijn
sel, wanneer men zich opmaakt om in korte trekken
de wordingsgeschiedenis van Zeeland te behandelen.
Zeker dan is het zaak kritisch tegenover het materiaal
te staan, vooral omdat onze poldergeschiedenis zo in
gewikkeld is.
Fockema Andreae, een van de beste kenners van
onze waterschapsgeschiedenis, heeft in zijn „Studiën"
over deze materie een deeltje aan Zeeuwsch-Vlaande-
ren gewijd. In korte trekken heeft hij de ontwikkeling
van het polderwezen in dit zo belangrijke overgangs
gebied geschetst. Dit boekje komt in de lijst van ge
raadpleegde literatuur niet voor, evenmin de werken
van mej. dr. Gottschalk, die alweer een belangrijke
aanvulling op de schets van Fockema Andreae geven.
Zo zouden we nog heel wat lacunes in de literatuur
lijst van Balkenende kunnen aanwijzen. De talrijke
zetfouten die beslist storend werken, ontsieren helaas
het werkje. Wij hebben de indruk dat de schrijver
teveel hooi op zijn vork heeft genomen en te gemak
kelijk over verschillende problemen is heen gelopen.
Ten slotte nog deze opmerking: voor de moderne pro
blemen heeft Balkenende de hulp van deskundigen in
geroepen, waarom echter geen historici geraadpleegd?
DE geschiedenis van de waterstaat trekt steeds
meer de belangstelling. In het „Gedenkboek
twee eeuwen waterstaatswerken" wordt aan
het historische gedeelte veel aandacht besteed.
Aan de uiterlijke verzorging van dit boek zijn geen
kosten gespaard, maar dit kon bestreden worden uit
de advertenties die de helft van dit 560 blz. tellende
werk beslaan. Men zou het boek typisch het werk
van aannemers en aanverwante branches kunnen noe
men. Onder de kopstukken der vaderlandse water
bouwkunde wordt Andries Vierling behandeld. Deze
16e eeuwse dijkgraaf en waterbouwkundige heeft ook
veel contact met Zeeland gehad. Een boeiende figuur,
doorkneed in zijn vak, de wijsheid van vroegere ge
slachten niet minachtend maar wars van elke sleur.
Nieuwe methodes aangrijpend waar dat nodig is en
voorstander van ingrijpende hervormingen op admi
nistratief gebied. Door citaten blijk gevend Latijn
te kennen, gebruikt hij soms de platte taal van een
82