No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT dijkwerker, doorkruid met een spitse humor. Deze man verdient een uitvoerige levensbeschrijving. WIJ blijven nog bij het water. In de 9e jaargang van de „Berichten van de rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek" komt een bijdrage voor van B. H. Stolte over de zuidelijke weg op de Peutingerkaart door het land der Bataven. In deze studie wordt de loop van de Striene gereconstrueerd, vermoedelijk de noordelijke hoofdtak van de Schelde. Caesar zegt al dat de Schelde in de Maas uitstroomt. De reconstructie van de Striene (pol dernamen op Tholen herinneren nog aan deze stroom) in de Romeinse tijd wint aan waarschijnlijkheid door de bodemvondsten. Waarschijnlijk heeft de Schelde (Striene) niet langs Bergen op Zoom gelopen, maar iets westelijker door oostelijk Zuid-Beveland. Door dit gebied heeft in de middeleeuwen de Scoudee gelopen, evenzo was er een parochie van deze naam. Bij Scoudee of Schoudee denkt men aan Schelde (ouder: Scaldis) en volgens dr. Gysseling is daartegen geen bezwaar, hoewel schoud (uit vroeger: skald) in toponiemen gewoonlijk riet betekent. Kunstmatige waterwegen zijn de in de vorige eeuw gegraven kanalen door Walcheren en Zuid-Beveland evenals dat van GentTerneuzen. De stad Gent heeft steeds naar de zee gestreefd, aldus de studie van de Gentse hoogleraar M. van Cauwenberge: „De waterwegen naar de haven van Gent in verband met het Belgisch en internationaal net" in het tweetalig Tijdschrift der openbare werken van België nr. 6 (19591960). De bloei van de Gentse haven hangt in de eerste plaats af van de uitweg naar zee, waarbij we moeten bedenken dat de af stand GentVlissingen 54 km bedraagt. In een uit voerig geschiedkundig overzicht wordt de verbinding van Gent met de zee in het verleden nagegaan. Veel hiervan zal ontleend zijn aan het artikel van Nowé in de Handelingen der Maatschappij voor Geschiede nis en Oudheidkunde te Gent (1952). Nowé vermeldt de door Van Cauwenberge genoemde waterweg in de 10e eeuw niet, die gelopen heeft langs Kluizen, Ert- velde, Zelzate naar de Braakman. Deze komt ons enigszins apokrief voor, omdat er toen nog geen Braakman was. De eerste poging van Gent voor een rechtstreekse verbinding naar zee was het graven van de Lieve in de 13e eeuw, een kanaaltje dat uitmondde in het Zwin bij Damme. De natuurlijke uitweg langs de Schelde werd belemmerd door de aanslibbingen en bochten tussen Gent en Antwerpen. Het maakte het verkeer op deze rivier moeilijk en langdurig. De Lieve betekende niet veel meer in de 16e eeuw. Dan spannen de Gentenaars zich voor de tweede maal in een verbinding naar de zee te graven: de Sasse- vaart. Deze vaart, aldus Nowé, is de vader van het huidige kanaal van Terneuzen: richting en geraamte werden door de Sassevaart aan het huidige zeeka naal geschonken. Men heeft aan de vaart en sluizen gewrocht van 1547 tot 1567. Bij deze sluizen vormde zich de nederzetting Sas sluis) van Gent. Van daar had Gent door de Braakman verbinding mer de zee. Voor de aanleg van de vaart, waarvoor gebruik gemaakt werd van bestaande kanaaltjes, hadden de schepenen van Gent raad gevraagd bij de dijkgraaf van Bewesten Ierseke, Cornelis Jansz., en de schout van Krabbendijke „zijnen adjoinct". Deze schout, Jacob Hendricxz., werd op 3 augustus 1548 tot su perintendent en dijkgraaf der werken benoemd. Het zou ons in deze rubriek te ver voeren verdere finesses mee te delen, maar wel mag gewezen worden op de strijd tussen Antwerpen en Gent over de later toe gestane sluizen. De Gentenaars dragen in 1549 de burgemeesters van Zierikzee en Vlissingen, Lieven Hubert (de Huibert) en Matthijs Canoye op, de be denkingen en lasterlijke aantijgingen van Antwerpen te weerleggen. Antwerpen vreesde de concurrentie. Laat ons terugkeren naar het in de vorige eeuw aan gelegde kanaal GentTerneuzen, dat in 1827 werd opengesteld. Van Cauwenberge deelt ons bijzonder heden mee over dit kanaal in de tweede helft van de vorige eeuw. In 1879 en 1894 werden conventies gesloten met Nederland over verruimingswerken aan het kanaal, noodzakelijk geworden door de toename van de scheepvaart en de grotere afmetingen der sche pen. De tegenwoordige westsluis te Terneuzen kwam in 1910 open voor de scheepvaart. Deze sluis is een slagader voor Gent, als enige toegang naar de haven van deze stad vanuit zee. „Elke averij aan deze sluis betekent dus de stopzetting van de zeevaart naar de haven". De verbinding van Gent naar de Rijn gaat door het kanaal van Zuid-Beveland, ge graven voordat de Oosterschelde (Kreekrakdam) ge sloten werd in 1867 (niet 1865). De hoogleraar ver zucht: „Deze vaarweg is lang en moeilijk. Bij ruw weer is de overvaart van de Westerschelde lastig en zelfs gevaarlijk". De „voorziene verbeteringswerken" is het onder werp van het derde hoofdstuk. De genoemde west- sluis is de bottleneck. „Tijdens de Tweede Wereld oorlog werden tal van 10.000-tons schepen gebouwd, Liberty's en Victory's. Deze thans zeer verspreide schepen kunnen niet schutten doorheen de bestaande westsluis met hun volledige diepgang". Terzijde: wie zich met de problemen van de Zeeuwse waterwegen bezig houdt kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat Nederland vooral in de vorige eeuw wel eens te weinig rekening met de belangen van onze Bel gische naburen heeft gehouden. ZEEUWSE stadhuizen vragen de aandacht. Aller eerst in het artikel van Van Beveren: „Een stad huis is uit de steigers gekomen" in het tijdschrift Land en water no. 3. Wie Van Beveren zegt, zegt Zierikzee. Hij gaat in op de sterk Vlaamse inslag van het stadhuis en wil ons duidelijk maken dat het in het midden van de 16e eeuw in de bedoeling heeft gelegen dat bij de uitbreiding de bestaande westelijke vleugel gelijk zou worden aan de toen ge bouwde oostelijke vleugel, waarbij de in dezelfde tijd verrezen toren een centrale functie zou krijgen. Dat alleen de oostelijke vleugel werd gebouwd, ligt vol gens Van Beveren aan de rampen die Zierikzee trof fen in de 16e eeuw (de dijkage verslond geld, pest etc.), waardoor de verdere uitbouw werd gestaakt. 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 27