No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
dijkingswerken in de Oosterschelde. De Stop
pelaar weet te melden dat de maatschappij
voldeed aan haar verplichting om voor 1 ja
nuari 1856 al de voorgeschreven plans voor
het kanaal door Zuid-Beveland bij de regering
in te dienen. In een ander m.i. verkeerd
verband vermeldt hij, dat eind augustus
1856 de openbare aanbesteding te Londen van
het graven van dit kanaal met bijbehorende
werken voor 3.000.000,plaats had.
De eerste Bathpolder wordt in de zomer
van 1856 bedijkt, groot 438 bunder; het jaar
daarop komt de tweede Bathpolder gereed,
groot 700 bunder. De tweede polder, die
j 720.000,kostte, brak door tengevolge van
de stormvloed van 1 februari 1858, waarbij
ook de eerste polder gevaar liep. De te Londen
aanwezige aannemer White geeft last om
de hervatte sluis- en andere werken te
staken waaraan 13 februari 1858 is voldaan.
Uit The humble memorial of English Share
holders of the Netherlands Land Enclosure
Company" aan de Koning lichten we de vol
gende passage: „that they have contributed
a vast amount of capital exeeding five mil
lions of florins towards the carrying out of
an enterprise in the Province of 2eeland of
the greatest possible importance to the King
dom of Holland but from which they have
hitherto derived no benefit". Alleen het ka
naal dat nog maar aan het beginstadium toe
was had bijna een miljoen gekost. Geen won
der dat men om soepele toepassing van de
concessievoorwaarden vraagt. Maart 1858
richten grondeigenaren, landbouwers en ne
ringdoenden uit Zuid-Beveland zich tot de
Koning of het Z.M. goedgunstig moge behagen
zijn allesvermogende macht te willen bezigen
om de gehele staking der kanaal- en bedij
kingswerkzaamheden, met het oog op de ge
volgen voor de arbeidsstand en neringdoenden,
te voorkomen. De maatschappij is echter aan
het eind van haar latijn.
Hoe nauw de in 1854 aan Dubois-Nihoul
verleende spoorwegconcessie betrokken was bij
de „Ooster-Schelde Mij." merken we bij de
overdracht van de spoorwegconcessie aan de
„Banque générale Suisse de crédit internatio
nal" te Genève. Dubois-Nihoul was in het fi
nanciële moeras blijven steken en de Zwitserse
bank wilde de concessie aanvaarden op enigs
zins gewijzigde voorwaarden. Dit gebeurde
18 augustus 1856. Wat de Oosterschelde be
treft werd bepaald, dat, zo men in 1857 of
1858 kon voorzien dat het kanaal door Zuid-
Beveland niet binnen de termijn voltooid
werd, de concessie voor indijkingen langs de
Oosterschelde verviel. De concessionaris kon
dan opgelegd worden het maken van een dam
met of zonder brug door de Oosterschelde.
Indien het kanaal op tijd klaar kwam, maar
de indijkingsmaatschappij achterbleef in het
afmaken van de dam, kon de concessionaris
verplicht worden om een dam in de Ooster
schelde binnen twee jaar te maken.
Wat Dronkers en Dubois-Nihoul niet ge
luktegelukte ook de Banque Suisse" niet.
Deze bank, men kan niet anders zeggen, heeft
zich zeer actief getoond. Maar de tijden waren
aan het kenteren. Allerwege werden buiten
ons land de spoorwegen door de regeringen
gesteund. In Nederland begon men dat ook in
te zien, maar het was nog in een pril stadium.
Een door de „Banque Suisse" om financiële
steun gericht verzoek aan de Staten-Generaal
haalde niets uit, omdat men de zaak eerst in
het grote verband van de spoorweg subsidie
politiek wilde bekijken. Het ging hierbij om
de vraag of het particulier initiatief voor
spoorwegaanleg hier wel voldoende resultaten
zou kunnen bereiken. Men weet dat in de
wet van 1863 het compromis gevonden wordt.
De exploitatie van het spoorwegbedrijf kan
aan particulieren worden overgelaten, wan
neer het aanleggen der lijnen als staatszaak
wordt beschouwd).
Hoewel het vooral Middelburg en Vlissin-
gen waren die zich voor deze zaak inspanden,
viel zo in 1858 bleek de Zeeuwse lijn niet
onder de van rijkswege te onderzoeken wegen.
En hoewel de „Banque Suisse" haar best
deed, zij kon niet aan haar verplichting vol-
95