ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 wrichten, zijn gemartelde karkas, krom en verdraaid, door z'n ouwe dag voortsleept. Nochtans is hij voldoende welgemoed en lacht hij me nog toe, een grimmige, ietwat satanische lach weliswaar, als hij z'n draai neemt om te gaan, een beweging, die z'n ribbenkast kraken, z'n voetstap wankelen doet. Met dit al een aangrijpend symbool van wat, althans in het ongure, donkere winter getij dit dan zo mistroostige oord de mens te bieden heeft. Als de oude Jan zich dan in z'n modder sloot laat neerplonsen, steek ik de weg over naar het tweede arbeidershuisje. Daar staat, voor haar deur, heel wat anders op me te wachten: een welgedane, blozende, jonge vrouw. Haar dag is al goed bij de schaarse kans in die verre verlatenheid eens een bab beltje te kunnen maken met iemand uit de be woonde wereld. Ze steekt maar dadelijk van wal, zegt, dat ik maar niet naar de rommel moet kijken, dat er buiten noch binnen eer te behalen is aan het kot, waarin ze moet wonen inderdaad een krotwoning, verveloos en vergankelijk aan alle kant dat een varkens kot er nog heilig bij is, maar dat het nu nog slechts om enkele weken gaat, dat daarginds aan de weg naar Schutje een gloed nieuw huisje voor hen al onder de kap staat ja, als je dan zelf een paar centen hebt, vin je allicht mensen, die je aan de rest willen helpen dat dit geval afgebroken en niet herbouwd zal worden Kemphanen. Foto F. P. J. Kooijmans, Den Haag Wilde eend zit op het nest. Foto JVijverberg Als ze dan even pauzeert om op adem te komen en ik de hoek van het achterhuis om sla, tuiten me plots de oren van het gekrijs van een zwerm kokmeeuwen, die zo dicht langs me heen scheren, dat ik er afwerend met de armen naar zwaai. En even later zie ik me staan, een goede meter van de achterdeur af, aan de rand van een vuilwaterpoel, met op z'n richels en andere brokken van de verzakte oever al maar nesten van kokmeeuwen. Ik sta, bij wijze van spreken, met m'n neus op de eieren gedrukt. Meerdere vogels blijven driest op de nesten zitten. Geboeid sta ik op dit vogeldorado neer te kijken. Zó vlak bij de menselijke woning. Hoe is het mogelijk? Ik ga er helemaal in op! Tot de vogelfotograaf zich doet gelden, Nergens een betere kans om een unieke serie van de mooiste meeuwenfoto's te maken, van zo nabij, zonder de minste moeite! Geen schuilhut, geen extra verlengd sluitersnoer! Niets! Maar 'k moet er gauw bij zijn; het krot is immers aan afgebroken te worden toe! En dan is het met de poel en de meeuwen hier ook gedaan. Verder vertelt de vrouw, dat weiland en woning behoren aan meneer B., een hereboer, wiens zoon op gezette tijden de verse meeu weneieren komt ophalen. „En dus blijven wij er vanzelf af", voegt ze er verklarend aan toe. 100

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 16