ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
overbevolkt met renteniers die de coupon-
schaar in de talons van liefst goudgerande
obligaties zetten. Er was geen spoor van on
dernemersinitiatieven (daarom kregen de on
dernemers geen spoor) en waar niet is (pas in
1875 kwam de Kon. Mij. „De Schelde") heeft
ook de „public relations"-officier niets te ver
kopen.
DE hand in éigen boezem dus (daarover
rept De Bree niet; aan de Bierkaai ge
beurden andere dingen). In de over
heidssector was er enige steun, o.a. van Mid
delburg en Vlissingen. Enkele Walcherse
dorpen rekwestreerden, zelfs in Zeeuwsch-
Vlaanderen kwam steun los. Maar Gedepu
teerden lieten Dronkers ten slotte in de kou
staan (al waren ze ten aanzien van andere
spoorweg-plannen actief). Financieel zette dit
alles niet veel zoden aan de dijk. De totale
kosten van Kreekrak- en Sloedam en de
spoorweg beliepen in 1860, naar uit de be
handeling op 16 augustus van dit jaar in de
Eerste Kamer bleek, enige tientallen mil
joenen. In 1858 hadden Middelburgers daar
van reeds 8 ton bij elkaar gebracht en samen
met Vlissingen en Goes kwam men op ruim
1 miljoen. Voor de rest werd een beroep
gedaan op Engels en Zwitsers kapitaal.
Wij zien dan even af van de 50.000,
subsidie die de gemeente Middelburg verleende
voor de aanleg van een dok het eerste
Nederlandse „opzettingsdok" van waaruit
de stad haar welvaart opnieuw zou opkrikken
(deze pegulanten blijven buiten beschouwing
omdat ze teloor gingen aan aanvullende in
frastructuurwerken en pas in 1874 werden ge
voteerd). Uit alle stukken blijkt dat eerlijk
heidshalve moet worden gezegd, dat Rotter
dam twintig jaar met succes obstrueerde. Als
het de eerste troef legde had aldus De
Stoppelaar in 1867 Vlissingen geen ver
binding met de Rijn meer nodig. „Eerst moest
dus Rotterdam-Maastricht in gereedheid wor
den gebracht".
Op dit punt keren wij terug naar de
bittere lyriek van Zelandus. „Zeeland kan
wel belasting betalen voor de spoorwegen
in andere provincies." Het werd nodig ge
acht de gedragingen van enige hoogge
plaatste personen tegen Zeeland in het ware
licht te stellen". Trouwens „zedelijkheid is
de hoogste wet van al het zijn en leven"
(ik gebruik nu de huidige spelling om alle
anachronistische ontroering af te snijden).
„Zo schenen eigenwaan, hebzucht en on
kunde zich als het ware onderling verbon
den te hebbenom de welvaart onzer pro
vincie te verijdelen." Het bleek nu, dat
„flauwhartigen en sluwen met minachting
op Zeeland, als op een verloren post, neer
zien."
Om bij dit laatste te beginnen: was Zeeland
veel meer dan een (tijdelijk) verloren post?
Gesteld dat er „reputatiebehartigers" waren
geweest, hadden die dan iets te etaleren gehad?
Middelburg, altijd toonaangevend in de ge
mengde zin van het woord, had niets te bieden
dan armenfabrieken, wat bierbrouwers, één
van de vroeger talloze chocoladefabriekjes,
schoen- en laarzenmakerijen, meestoven, een
Koninklijke fabriek voor bedden en matras
sen, twee bessenwijnfabrieken en tientallen
andere ambachtelijke bedrijfjes, waarvan
waarschijnlijk alleen twee werfjes interesse
konden hebben in „diep vaarwater" (het ka
naal door Walcheren hoorde immers bij de
werken). Voor vervoer per spoor hadden ze
allen een te zeer regionale afzet.
Rotterdam moet dus een makje hebben ge
had ons weg te praten. Het duurde lang voor
de voormalige schrijvers van pamfletten
(voorlopers van E.T.I.- en Stichtings-brochu-
res en wat dies meer zij) het Nederlandse volk
hadden overtuigd. De Kamers der Staten-
Generaal toonden geen interesse. De Zeeuwse
afgevaardigden pleitten dat is het nadeel
van het districtenstelsel vanuit verdachte
hoek voor eigen parochie. In 1858 is er alleen
voor de Zeeuwse lijn geen geld in de schatkist.
In het voorlopig verslag van de Tweede
Kamer de dato 29 juli 1859 treffen we een
110