Zeeuwse kroniek
No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
M. P. de Bruin
WE hebben al meer onze verwondering uit
gedrukt over het feit dat we van de 19e
eeuw zo weinig afweten. Memoires kunnen
soms deze lacunes in onze kennis enigszins
opvullen. In de Zeeuwse hoofdstad was er in het
laatste kwart van de vorige eeuw een avant-garde, of
naar het woord van dr. Henri Polak, „een klein, doch
uitgelezen gezelschap van dragers en verkondigers van
voor die dagen en voor ons land nieuwe en frisse
denkbeelden: mr. Jacques de Witt Hamer, een van
de toenmalige kathedersocialisten, mr. Eduard Fokker,
heraut van het burgerlijk radicalisme, Henriëtte van
der Meij, redactrice van de „Middelburgsche Courant",
en nu en dan ook P. L. Tak, die weliswaar in Holland
woonde, doch herhaaldelijk zijn geboorteplaats be
zocht." Pieter Lodewijk Tak, de „heel langzaam naar
het socialisme evoluerende liberaal", aldus H. P. L.
Wiessing in zijn onlangs verschenen levensherinneringen
„Bewegend Portret", was de oprichter van het week
blad „De Kroniek", dat 1 januari 1895 officieel het
levenslicht zag. De namen van de medewerkers aan
dit blad zijn een begrip geworden: Jan Veth, Alphons
Diepenbrock, Berlage, Van Konijnenburg e.a. „De Kro
niek" werd tot een brandpunt van Nederlandse cultuur
in de jaren negentig. In mei 1899 sloot Tak zich aan
bij de S.D.A.P. en van die tijd ontwikkelde het week
blad zich in socialistische geest. Naast zijn journa
listieke arbeid hoopte het werk in de partij zich op.
Ondanks zijn krachtig gestel werd het hem te veel:
op 24 augustus 1907 overleed hij aan een hartverlam
ming op „Duinvliet", het buitenverblijf van de familie
Tak te Domburg. Zijn dood betekende het einde van
„De Kroniek".
Een vriend van Tak was Wibaut, de later bekende
socialistische wethouder van Amsterdam. Het oordeel
van Wiessing over Wibaut is niet mals. Deze „heer
uit Middelburg" was volgens hem geen socialist, maar
eigenlijk een ogendienaar van de regering, die voor de
arbeiders wat burgerlijke verbeteringen wist te brengen.
De toon van Wiessing is weinig sympathiek en de
wijze waarop hij sommige figuren over de hekel haalt
zegt meer over de schrijver dan over de besprokenen.
Wibaut en zijn vrouw sloten zich in 1897 aan bij de
S.D.A.P. Het merkwaardige in de figuur van Wibaut
lijkt ons de sterke afscheiding tussen zijn handels
verhoudingen (hij bracht het tot directeur van de
houthandel Alberts) en zijn persoonlijk leven. Handels
relaties in het buitenland spraken hem met de naam
van de firma aan.
HET kerkelijk en theologisch leven in de 17e
eeuw is in onze provincie zeer bewogen ge
weest. Het is jammer dat de keuze uit het
werk van de predikanten Willem Teelinck
(1579-1629) en Godefridus Udemans 1580-1649) in
de „Documenta Reformatoria" (deel I) teksten uit
de geschiedenis van kerk en theologie in de Neder
landen sedert de hervorming te beperkt is om die
bewogenheid af te spiegelen. Deze predikanten hebben
de grootste invloed gehad op hun tijdgenoten en ver
breidden in woord en geschrift de beginselen van het
piëtisme in Zeeland. Het piëtisme is als het ware een
protest tegen de leerheiligheid van het protestantisme
en een oproep tot persoonlijke beleving van de ge
loofswaarheden.
NAAR aanleiding van het Esperantisten-congres
te Hedenesse deze zomer, zijn er in het maand
blad „Dia Regno" (Het Koninkrijk Gods), or
gaan van de „Kristana Esperantista Ligo In-
ternacia"enkele artikeltjes verschenen over de ge
schiedenis en bevolking van westelijk Zeeuwsch-Vlaan
deren. Het dubbelnummer 6/7 bevat een kort artikel
van wika Wasterval over de bevolkingssamenstelling.
Resumerend zegt hij dat de bewoners van dit deel van
Zeeland niet uit Zeeuwen bestaan. Men zou kunnen
vragen naar het begrip Zeeuw; hoeveel bewoners van
het tegenwoordige Zeeland zijn autochthone Zeeuwen?
Wasterval heeft veel lof voor de west Zeeuwsvlaming.
Goedhartig, gastvrij en altijd bereid om te helpen. Op
religieus gebied tast hij in het duister: de mensen be
talen trouw hun kerkelijke bijdrage, maar komen niet
in de kerk. Achter hun vrolijkheid speelt iets melan
cholieks. Als psychologisch trekje noemt hij het „ja-
zeggen" en „nee-bedoelen", wat men wel als onbe
trouwbaarheid aanmerkt. De intonatie speelt hierbij
echter een rol.
IN de „Bijdragen en Mededelingen" van het Open
luchtmuseum (jaargang 23, no. 1) verscheen een
mooi geïllustreerd artikel van mejuffrouw Botte-
ma over de Zeeuwse mesheften en hun snijders
onder de titel: „Zeeuwse snikkerieë". Deze mesheften
behoren tot de meest bekende voortbrengselen van de
Nederlandse volkskunst. Toch komt van dit snijwerk
het einde in zicht. Bij het overzicht van de Zeeuwse
houtsnijders viel het ons op dat de jongste al 57 jaar
was. „Leerlingen krijgen deze houtsnijders niet meer,
Wij danken de heer G. J. van Oorschot te Sluis voor de
toezending van enkele nummers van dit tijdschrift.
115