No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT door, die men in de vegetatiekunde de „suc cessie" noemt. Aan het einde van een reeks vegetatietypen ligt de climax, een betrekke lijke rusttoestand. Het rijpe eikenbos had een dergelijke climax kunnen worden, maar het ontbreken aan windresistente soorten heeft een „catastrofe" veroorzaakt, zij het hier gelukkig geen volledige. Sinds de konijnenstand zoveel verminderd is, kan het jonge hout zich weer wat ontwik kelen en het hoopgevende is dat we zelfs kiemplanten vinden van jonge eiken, die daar al één of twee jaar zich gehandhaafd hebben. Ook zag ik een enkele jonge beplanting met iepen en veel andere soorten, welke er hoop vol uitzagen, maar toch op te kleine schaal om van nut te zijn voor het herstel van het geheel. Juist deze jonge iepen vormen een goede greep, want volgens de vegetatiekunde behoren de bossen aan de voet van de duinen tot het „Ulmion", het verbond van de iep. Dit houdt niet in dat de eiken zouden moeten verdwijnen, maar wel dat aan de iep een grotere plaats ingeruimd zou moeten worden. "Want het overheersen van de eik heeft ook een slechte invloed op de bodem. En hoe meer de beplanting gemengd wordt, hoe meer kans op het overblijven van de geschiktste en op verbetering van de bodem, die ook in de hand gewerkt wordt door een gunstige dieren wereld. Windvormen van de eik, maar gaaf, zonder dood hout. Foto C. Sipkes. Veelbelovende jonge, gemengde beplanting in de Manteling. Foto C. Sipkes. De iep is een echt-Zeeuwse houtsoort, zowel naar de traditie als naar de meest gunstige botanische samenstelling in verband met bo dem en klimaat. Er zijn reeds vormen van de iep, die bijna geheel onvatbaar zijn voor de iepziekte en op Voorne is ook gebleken dat de bestrijding van de iepziekte voor een deel bestaat uit het tijdig opruimen van de zieke bomen. Het ligt niet in het bestek van dit artikel om uitvoerig in te gaan op de wijze van uit voering van het herstel van de Manteling. Wel zal men af moeten stappen van de ge woonte, die ik veel zie - ook op Walcheren om beplantingen aan te leggen van één houtsoort. Dan zou een bodemonderzoek ge wenst zijn en een antwoord op de vraag of de eik wel de geschiktste soort is om mee door te gaan. Dit laatste zou gegeven kunnen wor den door een biologisch station, zoals er één in Oostvoorne is voor de zuidelijke duinen. Maar laat ik ook hoopvol constateren dat het jonge hout er alweer iets beter uitziet dan enkele jaren geleden. WAT de organisatie betreft zie ik iets in een Bosschap, zoals we ook Wa terschappen hebben e.d., dus een publiekrechtelijk lichaam met verordenende bevoegdheden. Tegelijk zou de vraag onder de ogen gezien kunnen worden of het sociaal verantwoord is dat grote oppervlakten bos en duin geheel afgesloten zijn voor het pu- 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 21