Oud Sabbinge ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 W. de Bruine Die man was oud. Zestig jaar geleden hij was toen dertien sleepte hij tweehon derd vijfentwintig mud aardappels uit de kel der, de kelder van het Hoge Huis. De laatste waren het zwaarst. „Je kreeg zo'n pien in je nikke van dat bukken." Nu had hij de muren van diezelfde kelder af gebikt. Wij hadden er zoeven in rond gekeken. Kalk en gruis lagen op de grond, door het deurgat zag men de avondzon op een omgekeerde krui wagen. Het Huis zelf was nog ouder dan de man. De ijverige schoolmeester van Wolf aartsdijk, Joost van der Baan, heeft het indertijd na gezocht. Hij vond het vermeld in „een zoen brief', door Graaf Willem den 21 April 1321 uitgegeven"Het werd toen bewoond door Clays van Schengen. In 1866 bestonden de overblijfselen van „het adellijke huis te Sabbinge" uit „eene hoog gelegene, gedeeltelijk door grachten omringde, hofstede, welke, met de daartoe behoorende gronden, thans in eigendom bezeten en be woond wordt door den landman Dingenis Tolhoek, dcobuszoon.1)" Die grachten zijn, hoewel nog vaag te zien, a) J. van der Baan: „Wolfaartsdijk", Goes 1866, blz. 7 en 14. nu verdwenen. De hofstede, het „Hoge Huis", staat er nog, uitgewoond en vervallen, wach tend op restauratie. Verheven romantiek tus sen de suikerbieten. Een vluchtige opiniepei ling, die redacteur De Bree onder de omwo nenden instelde, openbaarde al spoedig ook hier!) de onvermijdelijke controverse tussen brekers en bouwers. De breker óók een land man): „Ik zeg ik tegen de burgemeester: zet er maar een boeldozer op." Volgens een kran tenbericht is de bouwer een Rotterdamse as suradeur, zodat de toekomst van het „Hoge Huis" nu wei-verzekerd lijkt. Voor die man was het geen probleem. Hij vertelde uitvoerig, en met graagte, over het „Huis", dat hij zijn leven lang tegenover zich had gezien. Dat het weer eens werd opge knapt, gerestaureerd: dat woord kende hij niet, leek hem de natuurlijkste zaak van de wereld. Als je zelf ook al zo oud bent Wij stapten in de auto en staken een sigaret op. De man zag het en maakte met de hand een vaag, doch niet mis te verstaan, gebaar in de lucht. Hij accepteerde de sigaret waardig, maar stak ze niet op. „Die bewaar ik", ver klaarde hij plechtig. Voor de oude dag? 144

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 28